Bedrijfskosten
De kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van goederen en diensten noem je de bedrijfskosten.
Voorbeelden van bedrijfskosten zijn:
- personeelskosten;
- energiekosten;
- administratiekosten;
- huisvestingskosten;
- reclamekosten;
- rentekosten;
- materiaalkosten of grondstofkosten (alleen productiebedrijf);
- inkoopkosten (alleen winkel).
Afschrijvingskosten
Een voorbeeld van bedrijfskosten die iets meer aandacht nodig heeft zijn de afshrijvingskosten.
Het minder waard worden van machines noem je afschrijven.
Het bedrag dat de machine minder waard wordt, moet de ondernemer reserveren om nieuwe machines te kunnen kopen als de machines verouderd of versleten zijn. Om na te gaan hoeveel geld een ondernemer nodig heeft om een machine te vervangen heb je een aantal gegevens nodig. Ten eerste de prijs die een machine gaat kosten wanneer je hem moet vervangen. We weten uit ervaring dat in de toekomst de meeste dingen duurder worden. We houden daarom dan ook rekening met de verwachte aanschafwaarde. Ook belangrijk is wat de machine nog oplevert als je hem gaat inruilen/verkopen. We spreken dan over de restwaarde. Als laatste moeten we rekening houden met de levensduur van de machine. Hoe lang gaan we met de machine werken? We maken onderscheid tussen de technische en de economische levensduur. De technische levensduur geeft aan hoe lang de machine meegaat voordat hij echt kapot is. Een auto bijvoorbeeld kan wel 40 jaar meegaan. Echter is het soms verstandiger en goedkoper om na 5 jaar de auto te verkopen en een nieuwe te kopen omdat na een aantal jaar de machine veel onderhoud nodig heeft. We spreken daarom van de economische levensduur als we het hebben over het aantal jaar waarna het financieel verstandiger is om de machine te vervangen. We rekenen dan ook altijd met de economische levensduur.
We gebruiken de volgende formule:
Een paar voorbeelden
Voorbeeld 1
Een laptop is gekocht voor € 2.700,-.
De laptop gaat drie jaar mee en levert dan nog € 100 op.
De afschrijvingskosten zijn dan (€ 2.700 - 100) : 3 = € 866,67,- per jaar.
Voorbeeld 2
De aanschafprijs van een machine is € 40.000,-. De machine kan wel 40 jaar mee, maar heeft een economische levensduur van 10 jaar. De prijs van een machine ligt dan 12% hoger.
Met de machine kunnen 2.000 producten per jaar gemaakt worden.
De afschrijvingskosten zijn dan € 44.800,- : (10 x 2.000) = € 2,24 per product.
Als we naar voorbeeld twee kijken dan zien we dat er in een jaar 2.000 producten kunnen worden gemaakt. In de verkoopprijs van dit product zit in elk geval €2,24 verwerkt voor de afschrijvingskosten. Elke keer als de ondernemer een prodcut verkoopt legt hij €2,24 apart. Als alle 2.000 producten verkocht zijn dan heeft hij: 2.000 x €2,24 = €4.480 apart gehouden in 1 jaar. Wanneer hij dit 10 jaar doet dan heeft aan het eind 10 x €4.480 = €44.800 apart weten te houden en dat is dan precies genoeg om een nieuwe machine aan te schaffen.
Constante of variabele kosten
Bedrijfskosten kun je onderverdelen in constante en variabele kosten
constante kosten zijn kosten die niet afhangen van het aantal producten dat gemaakt wordt.
Bijvoorbeeld: huisvestingskosten en afschrijvingskosten. Bij de kapper maakt het niet uit of er 10 of 100 klanten per dag komen, de huur is in alle gevallen hetzelfde.
variabele kosten:
kosten die samenhangen met het maken van de producten.
Bijvoorbeeld materiaalkosten en inkoopkosten. Bij de kapper zijn de inkoopkosten van shampoo bij 10 klanten veel lager dan bij 100 klanten.
Als je alle bedrijfskosten verdeelt over de producten die worden gemaakt, krijg de je kostprijs per product.
Om winst te maken moet de verkoopprijs hoger zijn dan de kostprijs.