Inleiding - Opkomst van een stedelijke samenleving
De steden in de late middeleeuwen maakten een nieuwe manier van leven mogelijk. Mensen in de stad werkten in de handel en in ambachten. Ze leefden onafhankelijk van een landheer.
Een stadsmens was vrijer dan een horige of een boer op het platteland. Omdat in de steden veel mensen bij elkaar woonden waren er nieuwe regels nodig. De steden kregen een eigen bestuur en rechtspraak. De adel zag de vrijheid in de steden met lede ogen aan.
De adel had minder gezag in de steden. Toch gaf de adel graag stadsrechten aan een handelsnederzetting. De adel profiteerde op die manier van de handel in de steden en kreeg zo meer belasting.
Stadsrechten
Handelsnederzettingen die tussen 1000 en 1500 werden opgericht groeiden uit tot steden. Een stad kon stadsrechten ontvangen van de feodale landsheer (adel). Die stadsrechten hadden voordelen voor de steden en voor de landheer.
Als een stad stadsrechten kreeg was dat een voordeel voor de handel. Hoe meer kooplieden er in een stad kwamen wonen, des te meer geld kwam er in omloop. De landheer had niet langer het hoogste gezag.
Dat kwam bij het stadsbestuur te liggen.
De landheer of adel had door het verlenen van stadsrechten minder macht over een stad. Daar kreeg hij wel iets voor terug: meer inkomsten. Een stad met veel handel en geld moest voortaan meer belastingen voor de landheer opbrengen. Zo werd de adel steeds rijker.
Stadsrechten - 2
Video: Stadsrechten
Stadsrechten: regels en wetten van een stad
Gilden
Op het platteland werkten mensen in de landbouw. In de stad woonden mensen met verschillende beroepen. Mensen met eenzelfde beroep organiseerden zich. Zo konden ze makkelijker hun belangen verdedigen.
Kooplieden, bakkers, slagers, leerlooiers, brouwers, stadssoldaten (schutterij), smeden, en nog veel meer beroepen kregen allemaal een eigen belangenvereniging: een gilde.
Elk gilde had zijn eigen regels. Om te kunnen werken als bakker was het verplicht om lid te zijn van het bakkersgilde. Een gilde had een ledenstop. Op die manier voorkwam men teveel concurrentie.
De kwaliteit en de prijzen van de producten werden gecontroleerd door het gildebestuur. Om goede prijzen te kunnen vragen was het belangrijk dat alle gildeleden dezelfde kwaliteit leverden en niet goedkoper of duurder waren dan hun collega's.
Gilden - 2
Gildeknecht
Helaas heb ik niet genoeg geld om de meesterproef te kunnen doen. Ik heb wel de knechtsproef afgelegd. Die is eenvoudiger en goedkoper.
Leerling
Toen ik 12 werd, kwam ik als jongen bij mijn baas, de gildemeester. Mijn ouders betalen lesgeld aan mijn baas. Ik hoop dat ik over een paar jaar gezel kan worden.
Gezel
Ik heb een paar jaar als leerling meegelopen en weet al behoorlijk wat van het vak. Ik werk sinds kort zelfstandiger maar mijn baas houdt wel toezicht op mijn werk. Ik moet nog veel van hem leren.
Over een paar jaar ben ik goed genoeg in mijn vak.
Ik hoop genoeg te hebben gespaard om de meesterproef te kunnen afleggen.
Als ik slaag word ik zelfstandig lid van het gilde.
Gildemeester
Ik ben al weer ruim tien jaar zelfstandig aan het werk als kledingmaker. Mijn meesterproef heb ik goed doorstaan.
Ik ben blij dat er niet al te veel collega's bijkomen want het is al moeilijk genoeg om het hoofd boven water te houden.
Gelukkig kreeg ik wat geld uit de gildekas toen ik vorig jaar maandenlang met koorts op bed lag.
Video: Ambachtslieden
Ambachtslieden: trots op hun werk
Geld en kooplieden
Geld
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 n. Chr gebruikte mensen steeds minder geld. Door de handel en de steden werd geld in de late middeleeuwen steeds belangrijker. Het was veel makkelijker om producten op de markt te betalen met geld in plaats van te ruilen. De eerste munten verschenen weer in de 13e eeuw.
Munten waren gemaakt van goud, zilver, koper of tin.
De economie in de steden groeide door het gebruik van geld.
Een stad waar veel handel werd gedreven trok handelslieden aan uit heel Europa.
Kooplieden - opkomst burgerij
Kooplieden woonden in de steden. Er waren kooplieden die in een klein gebied hun handel dreven. Maar er waren ook internationale handelaren. Kooplieden die handel dreven in de grote steden van Europa konden erg rijk worden. Ze lieten in de stad waar ze woonden, grote en rijk versierde huizen en pakhuizen bouwen.
Stadsbestuur
Een middeleeuwse stad met stadsrechten werd bestuurd door een burgemeester, de vroedschap, de schout en schepenen.
De burgemeester deed het dagelijks bestuur.
Hij was aangesteld door de vroedschap. Dat was een groep van zo'n 20 tot 40 regenten. Zij waren verantwoordelijk voor de handel en de financiën in de stad.
De schout en de schepenen waren verantwoordelijk voor de veiligheid. Zij zorgden voor de rechtspraak en de politie in de stad.
Soms bleef de adel invloed houden op het stadsbestuur door contacten met rijke invloedrijke families in de stad.
In Arnhem bijvoorbeeld benoemde de graaf belangrijke ambtenaren.
In de loop der tijd werd de invloed van de adel op het stadsbestuur steeds minder.
Hanzesteden
Het had voor handelssteden voordelen om samen te werken. Gezamenlijk kon de handel worden uitgebreid naar nieuwe gebieden. Samen reizen was makkelijker en veiliger, vooral als handelaren soldaten inhuurden om handelsroutes te beschermen.
Het bekendste en grootste middeleeuwse handelsnetwerk tussen handelssteden in Europa was het Hanzeverbond. Enkele Duitse steden bedachten het.
In Europa waren ongeveer 70 steden lid van de Hanze.
Ze handelden in huiden, was, graan, hout, zout, vis, boter en laken (stof).
Bekende steden in Nederland die lid waren van de Hanze waren de steden aan de IJssel: Deventer, Kampen, Zutphen en Zwolle.
Deventer speelde een belangrijke rol binnen de Hanze. De stad was lid vanaf 1285 en er werden elk jaar zes meerdaagse jaarmarkten gehouden. Kooplieden uit heel Europa kwamen naar Deventer om handel te drijven. Deventer werd een welvarende stad met fraaie koopmanshuizen.
Video: Wat is de Hanze?