Gilden

Op het platteland werkten mensen in de landbouw. In de stad woonden mensen met verschillende beroepen. Mensen met eenzelfde beroep organiseerden zich. Zo konden ze makkelijker hun belangen verdedigen.

Kooplieden, bakkers, slagers, leerlooiers, brouwers, stadssoldaten (schutterij), smeden, en nog veel meer beroepen kregen allemaal een eigen belangenvereniging: een gilde.

Elk gilde had zijn eigen regels. Om te kunnen werken als bakker was het verplicht om lid te zijn van het bakkersgilde. Een gilde had een ledenstop. Op die manier voorkwam men teveel concurrentie.

De kwaliteit en de prijzen van de producten werden gecontroleerd door het gildebestuur. Om goede prijzen te kunnen vragen was het belangrijk dat alle gildeleden dezelfde kwaliteit leverden en niet goedkoper of duurder waren dan hun collega's.