Inleiding - Het hofstelsel
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 na Chr. begonnen de Middeleeuwen.
De stedelijke cultuur van de Romeinen eindigde. De mensen trokken weg uit de grote moderne steden. Contacten tussen de mensen in het gebied namen steeds meer af. De internationale handel verdween.
Niet alles verdween. Veel Romeinse bouwwerken bleven bestaan. Er waren nog wel steden, maar daar woonden minder mensen dan eerst.
West-Europa werd (weer) een agrarische samenleving.
Einde handel
Door het einde van het West-Romeinse rijk in
476 n. Chr. veranderde er veel in West-Europa.
Verschillende Germaanse en Keltische stammen richtten hun eigen koninkrijken op.
De Romeinse wegen en grote steden aan de handelsroutes raakten in verval.
Het was voor kooplieden gevaarlijk om te reizen omdat de wegen onveilig waren door gewapende bendes.
Europa ging 'de donkere eeuwen' in. Zo worden de Middeleeuwen ook wel genoemd.
Platteland - zelfvoorzienende landgoederen
De steden konden niet langer blijven bestaan door het wegvallen van het bestuur van de Romeinen en de onveilige wegen.
Er werden geen voorraden meer naar de steden gebracht. Er werd niet meer gehandeld en er viel weinig meer te verdienen. Mensen trokken weg uit de steden. Ze hielden er nog wel markten.
Zelfvoorzienend
In de tijd van de Romeinen was het platteland belangrijk.
Op grote boerderijen verbouwden ze producten voor de internationale markt.
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 n. Chr. namen de Kelten en Germanen de productie over. Op een landgoed was het veel veiliger. De landheren die er woonden trokken zich daar terug.
Zij produceerden alleen nog voor de eigen gemeenschap. De gewassen werden gebruikt als voedsel of als grondstof. De dieren gaven vlees, huiden en melk of werden gebruikt voor de kar of ploeg.
Er werd bijna niet meer gehandeld. Geld was niet meer nodig.
De munteenheid van de Romeinen verdween.
Het hofstelsel
Een krijgsheer of edelman of bisschop kreeg zijn land als "leen" van een vorst of koning.
Hij mocht het gebied besturen en leven van de opbrengst. Een koning gaf deze 'lenen' aan krijgsheren die hij nodig had voor bescherming en om oorlog te kunnen voeren.
Een landgoed wordt ook wel hof, domein of heerlijkheid genoemd.
De manier waarop het in de vroege Middeleeuwen werd beheerd, noemen we het hofstelsel.
Het land van een leenheer bestond uit twee delen: het vroonland en het hoeveland.
Op het vroonland stond het kasteel of landhuis. Vandaaruit bestuurde de leenman het domein of landgoed.
Het vroonland bestond uit bouwland,
weideland en onontgonnen gebieden,
zoals bossen en heidevelden.
Het hofstelsel - 2
Op het hoeveland van het landgoed woonden de horige boeren.
Ze hadden een klein lapje grond en een kleine boerderij.
Ze moesten werken en belasting betalen aan hun heer.
Dat betaalden ze met een deel van de opbrengst van hun stukje grond. In ruil daarvoor werden ze door hun heer beschermd.
Een boerengemeenschap was zelfvoorzienend. Alles was voor de eigen gemeenschap bedoeld. De boeren zorgden voor landbouw- en veeteeltproducten. Sommige mensen werkten in ambachten als smid, wever of leerbewerker.
Leenheer (vazal)
Ik heb mijn landgoed ontvangen van mijn vorst. Hem ben ik trouw verschuldigd. Als er oorlog komt, trek ik met mijn soldaten ten strijde om de koning bij te staan. Op mijn landgoed heb ik alle macht. De boeren en ambachtslieden die op mijn grond wonen zijn mijn eigendom. Ik bescherm mijn mensen tegen geweld en zij betalen in ruil daarvoor belasting.
Horige
Ik woon op een klein stukje grond op het land van mijn heer. Ik werk op het land en verzorg het vee. Geld heb ik niet. Ik teel wat gewassen op mijn stukje grond. Het is net genoeg om mijn gezin in leven te houden. Ook sta ik een deel van de oogst af aan mijn heer. Als ik van het grondgebied van de hoeve af wil moet ik toestemming vragen.
Boer
Ik heb een klein stukje grond in pacht van mijn heer. Ik ben een vrij man maar wel erg arm. Ik moet veel belasting betalen en sta daarom een groot deel van de oogst af aan mijn heer. Mijn twee zonen moeten later in het leger van mijn heer dienen.