De steden konden niet langer blijven bestaan door het wegvallen van het bestuur van de Romeinen en de onveilige wegen.
Er werden geen voorraden meer naar de steden gebracht. Er werd niet meer gehandeld en er viel weinig meer te verdienen. Mensen trokken weg uit de steden. Ze hielden er nog wel markten.
Zelfvoorzienend
In de tijd van de Romeinen was het platteland belangrijk.
Op grote boerderijen verbouwden ze producten voor de internationale markt.
Na de val van het West-Romeinse rijk in 476 n. Chr. namen de Kelten en Germanen de productie over. Op een landgoed was het veel veiliger. De landheren die er woonden trokken zich daar terug.
Zij produceerden alleen nog voor de eigen gemeenschap. De gewassen werden gebruikt als voedsel of als grondstof. De dieren gaven vlees, huiden en melk of werden gebruikt voor de kar of ploeg.
Er werd bijna niet meer gehandeld. Geld was niet meer nodig.
De munteenheid van de Romeinen verdween.