1. In de zomer had ik een bijzonder aardig baantje, _______ daar heb ik nu geen tijd meer voor.

2. Ik moet straks _______ naar de kapper, _______ moet ik ook nog een boodschap doen, _______ kom ik bij je langs.

3. Ons team presteerde slecht, _______ we net gehoord hadden dat onze trainer was ontslagen.

4. Voor roeien heb e sterke arm- en beenspieren nodig, _______, doe ik veel aan krachttraining.

5. Mijn broer houdt van avontuurlijke reizen; _______ is hij onlangs in het Amazonegebied geweest.

6. Wie veel vrije tijd heeft, heeft vaak veel geld nodig om die vrije tijd aardig te besteden; _______ hebben veel scholieren een bijbaantje.

7. De een had bezwaren tegen de zaterdag, de ander vond het programma niet zo aardig, weer anderen vonden het te duur; _______ ons klassenweekend ging niet door.

8. _______ het morgen regent, gaat de geplande sportdag niet door.

9. _______ in veel landen is het ook in Nederland verboden mensen op grond van ras, geloof of geslacht te discrimineren.

10. In de brugklas deed ik veel aan sport; nu heb ik er _______ bijna geen tijd meer voor.

11. Ik heb er geen zin in _______ ik heb er geen geld voor; _______ mag het niet van mijn ouders.

12. _______ de hevige sneeuwval moesten de skipistes enkele dagen worden gesloten.

13. Voor de zekerheid heb ik toch maar een back-up gemaakt van mijn leesverslag; je kunt _______ nooit weten.

14. Wij oefenden veel op cambiumned.nl _______ hoge cijfers te kunnen halen.

15. _______ haalde in nog wel eens een onvoldoende, _______ scoor ik altijd bovengemiddeld.

Oefening: Zelf oefenen met signaalwoorden

Goed zo!