De eerste nederzettingen waren onbeschermde dorpjes. Als zij werden aangevallen, dan vluchtten de bewoners naar het dichtsbijzijnde klooster of kasteel. De plunderaars konden dan ongestoord hun gang gaan. Tussen 800 en 1000 werden veel nederzettingen regelmatig aangevallen door de vikingen (ook wel de Noormannen). Om zichzelf te beschermen van deze plunderingen bedacht de inwoners van de nederzetting een plan: er werden grote muren om de nederzetting heen gebouwd, ter bescherming.
De kasteelheren waren de baas van het grondgebied waar ook nederzetting ontstonden. De kasteelheer had als taak de mensen in zijn gebied te beschermen, maar met de komst van de muren om de nederzettingen heen was die bescherming niet meer nodig. De bewoners van de nederzetting konden zichzelf voortaan beschermen. Daarom maakten de heer en de inwoners afspraken: De heer wilde een deel van de opbrengsten uit de stad en in ruil daarvoor mochten de inwoners zelf hun bestuur en rechtspraak gaan regelen. De nederzetting kreeg hiermee stadsrechten en werd een stad. De inwoners van een stad noemen we ook wel burgers of poorters. De burgers wezen een aantal mensen aan om de stad te besturen: de schepenen. En namens de heer kwam er een schout in de stad, die hield toezicht voor de heer. Als je je als poorter niet aan de regels hield, dan moest je verschijnen in de schepenenbank en dan werd je gestraft door de schepenen en de schout.
In de steden mochten de handelaren en de ambachtslieden alles zelf regelen. Zij waren niet meer gebonden aan de regels van de heer. Ambachtslieden van hetzelfde beroep gingen met elkaar samenwerken in een gilden. Dit is een soort vereniging voor mensen met hetzelfde beroep. Zij stelden een gildebrief op met daarin de regels over bijvoorbeeld materiaal, werktijden en prijzen van de producten. Wilde je toe treden in een gilde, omdat je je eigen werkplaats wilde beginnen, moest je eerst een opleiding volgen en examen doen: een meesterproef. Zo zorgden de ambachtslieden ervoor dat de handel in de stad eerlijk verliep en goed geregeld was.
Opdracht:
Noteer de antwoorden van de vragen in je Word-document.
a. Waarom begonnen de inwoners van de dorpen hun nederzetting te versterken?
b. De macht van de heer in zijn gebiedis erg groot, maar niet binnen de steden. Hoe komt dit?
c. Wat zijn de afspraken van het stadsrechten?
d. Hoe werd het bestuur van een stad geregeld? Gebruik in je antwoord de volgende woorden: schepenen, schout en schepenbank.
e. Wat zijn de taken van de schepenen, schout en schepenbank?
f. Hoe zorgde de ambachtslieden ervoor dat de handel in de stad eerlijk en goed verliep? Gebruik in je antwoord de volgende woorden: gilden, gildenbrief en meesterproef
g. Hoe kon je lid worden van een gilde?