Je hebt geleerd dat het antwoord op vragen als waar, wanneer, waarom, waardoor, hoe een bijwoordelijke bepaling is. Aan die verschillende vragen kun je al zien dat er verschillende soorten bijwoordelijke bepalingen zijn. De belangrijkste soorte bijwoodelijke bepalingen staan in het schema hieronder.
Bijwoordelijke bepaling | Vraag | Voorbeeld |
---|---|---|
van tijd | wanneer? | Over een half uur begint de voorstelling. |
van richting | waarheen? | Wij fietsen naar de bioscoop. |
van plaats | waar? | Daar liggen je handschoenen. |
van oorzaak | waardoor? | Door de verkeersopstopping kwam ik te laat. |
van gevolg | met wat voor een gevolg? | Tot onze spijt komen Jack en Patricia niet. |
van reden | waarom? | Vanwege de voorspelde storm gaan we niet weg. |
van de handelende persoon | door wie? | Dat schilderij is door mij gemaakt. |
van middel | waarmee? | Janne snijdt het brood met een bot mes. |
van hoedanigheid | hoe? | Isa heeft het cadeau netjes ingepakt. |
van hoeveelheid | hoeveel? | Het postpakket woog veertien kilo. |
van doel | waarvoor? met welk doel? | Voor zijn ontspanning gaat Max vijf kilometer joggen. |
van voorwaarde | onder welke voorwaarde of omstandigheid? | Bij slecht weer verzetten we het uitstapje. |
van toegeving | ondanks wat? | Ondanks alle bezwaren verzette de leraar de datum van de repetitie niet. |
van modaliteit | Woorden als: zeker, beslist, helaas, ook, wel, vermoedelijk | Vermoedelijk komt hij ook mee. |
van ontkenning | niet | Ik heb jou niet verraden. |
Je hebt alle vragen beantwoord. Je kunt je antwoorden bekijken door terug te gaan naar de vragen.