Met een klauwhamer wordt een spijker uit een plank getrokken. De kracht F = 175 N en de lengte van de steel is 18 cm.
Bereken het moment waarmee de spijker uit het hout wordt getrokken.
Een werkstuk wordt met een kracht van 350 N in een bankschroefgeklemd. De lengte van de spil is 30cm.
Bereken het moment waarmee het werkstuk wordt vast geklemd.
Het werkstuk wordt nogmaals in de bankschroef geklemd, maar nu met een moment van 144 Nm.
Bereken de kracht waarmee dat wordt gedaan.
Met een haaksleutel wordt een borgring van een lager los gedraaid. De kracht F 180 N. De lengte van de sleutel is 16 cm.
Bereken het moment waarmee de borgring wordt losgedraaid.
Een riemoverbrenging oefent een moment uit van 12 Nm. De diameter van het kleine wiel is 12 cm.
Bereken de kracht F.
Als je een fietstocht tegen sterke wind in moet maken ga je wel eens op de pedalen staan. Welke stand geeft het beste resultaat? Anders gezegd: in welke stand is het moment het grootst?
In stand A, B, C of D? (Antwoord verklaren).
Op een hefboom werken de krachten Fl en F2.
Bereken het moment van Fl t.o.v. het steunpunt.
Bereken het moment van F2 t.o.v. het steunpunt.
Bereken de lengte van de haaksleutel als het moment 36,55 Nm is. De kracht F 215 N.
Op een staaf AD werken de krachten F1 en F2.
Bereken de momenten van Fl en F2 afzonderlijk t.o.v. punt A.
Bereken de momenten van Fl en F2 afzonderlijk t.o.v. punt D.
Nu andere staaf AD.
Bereken de momenten van F1, F2 en F3 afzonderlijk t.o.v. punt A.
Bereken de momenten van Fl, F2 en F3 afzonderlijk t.o.v. punt B.
De kracht F op het pedaal A is 750 N. De cranklengte AB = 18,4 cm. AC = BC = 13 cm.
Bereken het mmoment van F t.o.v. punt B.