Opgave 1
Een timmerman tilt de hamer op om een spijker in het hout te slaan.
Als hij de hamer in de hoogste stand houdt is er energie in de hamer opgehoopt. Welke soort energie is dat?
Waar is de energie vlak voor de botsing in omgezet?
Opgave 2
Een elektromotor hijst een liftkooi met gewicht van 3000N tot een hoogte van 10m op.
Opgave 3
In afbeelding hiernaast is een stuwmeer geschetst. Het hierin aanwezige water valt door een buis naar beneden en brengt een schoepenwiel in beweging.
De as van dit schoepenwiel drijft op zijn beurt een generator (dynamo) voor het opwekken van elektrische energie aan.
Opgave 4
Een stalen balk met een gewicht van 3000 N wordt door een lier in 15 seconden tot een hoogte van 20m gehesen.
Opgave 5
Een voetbal met een massa van 0,5 kg wordt tot een hoogte van 8 m geschopt.
Opgave 6
Iemand brengt een voorwerp op 10 m hoogte. In het voorwerp is dan 300 Nm aan potentiële energie opgehoopt.
Opgave 7
Een voorwerp wordt met een kracht van 400N over een afstand van 10 m verplaatst.
De hoek die de kracht met de weg maakt is 35°. De verplaatsing vindt in 8 seconden plaats.
Opgave 8
Een auto heeft een massa van 800 kg. Zijn snelheid is 54 kmh.
De snelheid van de auto wordt nu opgevoerd tot 108 kmh.
Opgave 9
Een auto met een massa van 900 kg heeft bij een snelheid van 72 kmh een bepaalde hoeveelheid kinetische energie (zie afbeelding). Zou deze auto tegen een muur botsen dan wordt deze energie omgezet in botsingsenergie. De auto wordt hierdoor in elkaar gedrukt.
Opgave 10
Een voorwerp met een gewicht van 1000 N valt. In B is de kinetische energie 20000 Nm
Opgave 11
Een voorwerp met een massa van 2 kg laat men van een 80 m hoge toren vallen.
Opgave 12
Een voorwerp met een massa van 1 kg beweegt zich 3 m boven de grond. Het voorwerp heeft een snelheid van 5 m/s in horizontale richting.
Hoe groot is de potentiële energie ten opzichte van de grond en hoe groot is de kinetische energie van het voorwerp?
Opgave 13
Een lichaam met een massa van 30 kg bevindt zich op een hoogte van 6,05 m boven de grond.
Bereken de snelheid van het lichaam bij het op de grond komen, als het vrij valt. De beginsnelheid is 0 m/s.
Opgave 14
Op een lichaam werkt een kracht van 600N onder een hoek a met een horizontaal vlak.
Na een verplaatsing van 8 m over dat horizontale vlak heeft deze kracht 3000 Nm arbeid verricht.
Bereken de hoek waaronder de kracht werkt (2 decimalen).
Opgave 15
Een hetelucht-ballon bevindt zich op een hoogte van 180 m.
Men laat uit de mand een zak zand met een massa van 5 kg vallen.
Wat is de kinetische energie van de zak op een hoogte van 140 m?
Opgave 16
Een voorwerp met een massa m = 20 kg bevindt zich boven de grond.
De potentiële energie Ep = 1000 J.
Met welke snelheid zal het voorwerp de grond treffen als het wordt losgelaten?
Opgave 17
Een helicopter bevindt zich op een hoogte 16 m boven de grond. De helicopter blijft op dezelfde plaats. De totale massa van de helicopter is 2500 kg.
Bereken:
De helicopter vliegt nu gedurende 8 sin horizontale richting met een versnelling van 2,5 m/s2
Bereken:
Opgave 18
Een voorwerp met een massa van 6 kg bevindt zich in punt P van een helling met een hellingshoek van 30°.
De afstand PQ is 8m.
Hoe groot is de potentiële energie van het voorwerp ten opzichte van het horizontale vlak door punt Q?