--} opgaven

  1. Tijdens een fietstocht wordt enkele keren gerust. Van die fietstocht is een (s,t)-diagram gemaakt.
    Hoe herken je de rustpunten in dat (s,t)-diagram?
    1. De lijn van de grafiek stijgt minder snel
    2. De lijn van de grafiek loopt daar horizontaal
    3. De lijn van de grafiek daalt daar
    4. De lijn van de grafiek loopt daar over de horizontale as (is nul)
  2. Beantwoord de volgende vragen
    1. Noteer twee manieren om beelden van een beweging vast te leggen
    2. Een stroboscoop flitst met een frequentievan 5 Hz. Hoe groot is dan de tijd tussen twee opeenvolgende flitsen?
    3. In een opgave staat: "De foto is afgedukt op schaal 1:10.". Leg uit wat daarmee wordt bedoeld
    4. Met welke formule kun je de gemiddelde snelheid van een beweging berekenen?

  3. In de figuur zie je een stroboscopische foto van een autootje dat een helling afrijdt. De frequentie van de stroscooplamp is 5 Hz.
    1. Hieronder is een begin gemaakt van een(s,t)-tabel. Neem deze over en vul hem verder in.
      t(s) s (cm)
      0 0
      0,2 2
      0,4 9
      0,6  
         
         
         
    2. Teken op ruimtjespapier het (s,t)-diagram van de beweging

    3. Wat kun je zeggen over het verband tussen s en t?

    4. A - Het verband is evenredig
      B - Het verband is lineair
      C - Het verband is kwadratich
      ​D - Het verband is omgekeerd evenredig

  4. Sietze wil onderzoeken hoe een wagentje beweegt. Om de beweging vast te leggen, gebruikt hij een tijdtikker. Dat is een apparaatje dat met regelmatige tussenpozen stippen zet op een strook papier.
    Voor de proef maakt Sietze een strook papier vast aan het wagentje. Daarna geeft hij het wagentje een duw en laat het uitrijden tot het stilstaat. Het wagentje trekt de strook papier ondertussen door de tijdtikker, zodat er een serie stippen op het papier komt te staan.
    In de figuur zie je het laatste gedeelte van Sietzes tikkerstrook. De tijdtikkér heeft een frequentie van 50 Hz. Dat betekent dat hij 50 stippen per seconde zet.

    1. Vul de tabel verder in. Tip de afstand tussen de eerste twee stipjes (van links naar rechts) is 3,6 cm. Wanneer dit in jouw afbeelding niet het geval is bereken dan een verhoudingsgetal en vermenigvuldig hiermee al je metingen.

      t (s) s (cm)
      0 0
      0,02 3,6
         
         
         
         
    2. Teken het (s,t)-diagram van de beweging en vul de getallen op de assen van de grafiek in.

  5. Een deelnemer aan de triatlon legt de 3,8 km zwemmen af in 2 uur. De 180 km fietsen doet hij in 5 uur. Over de 42 km marathon doet hij 3 uur.

    1. Bereken de gemiddelde snelheid voor elk van de drie onderdelen afzonderlijk.

    2. Bereken de gemiddelde snelheid voor de hele triatlon.

  6. Reken de volgende snelheden om van km/h naar m/s

    a Een gewone snelheid voor een wandelaar: 5 km/h.

    b Een gewone snelheid voor een fietser: 18 km/h.
     
  7. Reken de volgende snelheden om van m/s naar km/h.

    1. De topsnelheid van een zwemmer: circa 2,0 m/s.

    2. b De topsnelheid van een schaatser: circa 13 m/s.

  8. Gert-Jan rijdt in zijn auto over de snelweg. Hij doet 25 minuten over de afstand Groningen-Drachten (34 km).
    Bereken zijn gemiddelde snelheid in km/h. Rond af op twee decimalen.