--} opgaven

  1. Op een balk AB, die in S ondersteund wordt, werken de volgende krachten:
    • F1 = 120 N op 40 cm afstand van S
    • F2 op 60 cm van S
    De balk in in evenwicht. Bereken F2 en E.

     
  2. Op een balk AB, die in S ondersteund wordt, werken de volgende krachten:
    • F1 60 cm afstand van S
    • F2 = 30 N op 100 cm van S
    De balk in in evenwicht. Bereken F1 en E.

  3. Een balk is in evenwicht en wordt in S ondersteund. De volgende gegevens zijn bekend:
    • F1 = 70 N
    • F2 = 110 N
    • BS = 35 cm
    Bereken E en AS.

  4. Op een balk AB wordt in S ondersteund. De balk is in evenwicht. De volgende gegevens zijn bekend:
    • F1 = 51 N
    • F2 = 17 N
    • AS = 21 cm
    Bereken E en BS.

     
  5. Een balk is in evenwicht en wordt in S ondersteund. De volgende gegevens zijn bekend:
    • F1 = 63 N
    • E= 162 N
    • AS = 66 cm
    Bereken F2 en BS.

     
  6. Een in de uiteinden A en B ondersteunde balk is belast door een kracht F = 85 N.
    Bereken de reachtiekracht Ra en Rb.

     
  7. Een in de uiteinden A en B ondersteunde balk is belast door een kracht F1 = 100 N en F2 = 55 N.
    Bereken de reachtiekracht Ra en Rb.

  8. Op een homogene balk AB, die bij A en B ondersteund wordt, werken twee krachten F1 = 440 N en F2 = 100 N. De balk is 8 m lang en heeft een gewicht van 100 N.
    Bereken de reachtiekracht Ra en Rb.

  9. Op een homogene balk AB, die bij A en B ondersteund wordt, werken twee krachten F1 = 400 N en F2 = 100 N. F1 werkt vertikaal naar beneden en F2 vertikaal omhoog. De balk heeft een lengte van 8 m en een gewicht van 100 N. F1 grijpt aan op 2 m van A en F2 op 6 m van A.
    Bereken de reachtiekracht Ra en Rb.
     
  10. Op een homogene balk AB met een gewicht van 100 N werken drie krachten.
    Bereken de reachtiekracht Ra en Rb.

     
  11. Een zes meter lange homogene balk, die 600 N permeter weegt, wordt ondersteund in de punten A en B op 1 meter van de uiteinden (B ligt 4 m rechts van A). In het linkeruiteinde hangt een gewicht van 2400 N.
    • Maak een duidelijke tekening met de ingeschreven maten. Neem 1 cm = 0,5 M en 1 cm = 1 kN als schalen.
    • Bereken hoe groot de reactiekrachten zijn in A en B.
     
  12. Een homogene 8 meter lange balk ABCD, die een gewicht heeft van 600 N is scharnierend opgelegd in B. De balk wordt in A belast door een kracht F1 = 300 N. AB = BC = 2 m. In D werkt een kracht F2 omhoog.
    • Bereken F2
    • Bereken de reactiekracht in B

     
  13. Een homogene balk AB is in A scharnierend bevestigd. In B is een koord vastgemaakt dat aan het plafond is bevestigd. Het gewicht van de balk Fg = 400 N. De kracht in B, die het koord op de balk uitoefent F3 = 800 N. Op de balk werken nog twee krachten. Een onbekende kracht F1 en een kracht F2 = 800 N.
    • Bereken de kracht F1
    • Bereken de reactiekracht in punt A van de balk en geef de richting aan.

     
  14. Op een wagen staan kisten I en II. Het gewicht van de wagen is 5 kN. Het gewicht van kist I is 20 kN. Het gewicht van kist II is 10 kN.
    Bereken:
    • de reactiekracht op R
    • de reactiekracht op L

     
  15. Een springplank AC is scharnierend bevestigd in A. In punt B steunt de plank op een rol. Het gewicht van de springplank Fg = 1200 N. Bij punt C staat een persoon waarvan het gewicht Fg2 = 700 N is.

    Ga er van uit dat de springplank niet doorbuigt. Bereken:
    1. de reactiekracht in punt B, en geef de richting aan
    2. de reactiekracht in punt A, en geef de richting aan

Men verplaatst nu de rol in de richting van A. De peroon blijft bij punt C staan.

  1. De reactiekracht in punt A (maak een keuze en verklaar je antwoord)
    1. wordt kleiner
    2. blijft gelijk
    3. wordt groter