
In 1596 komen vier Hollandse schepen voor het eerst aan op de Indische Archipel. Van 1594 en 1602 komt er een handel op gang met Aziƫ, tot in 1602 deze handelaren worden gedwongen om de VOC (Verenigde Oostindische Compagnie) op te richten. Deze compagnie krijgt het monopolie om ten oosten van Kaap de Goede Hoop en ten westen van de Straat van Magellaan zeehandel te drijven. Ook kregen ze het recht om daar oorlog te voeren en verdragen te sluiten met inheemse vorsten, namens de Nederlandse Republiek.
Om de handel beter te organiseren, besloot de VOC een centrale leiding in te stellen onder een plaatselijke leider (zo iemand heette een gouverneur-generaal). Ook werden er handelsposten opgezet. De VOC behield het monopolie op de Geruime Vier: Nootmuskaat, foelie, kruidnagel en kaneel. De VOC beheerste de productie en de prijs.
Na de opheffing van de VOC in 1798 gingen de bezittingen over op de toenmalige Bataafse Republiek.