Oefenvragen taak 2.1 en 2.2

Bij de volgende oefeningen eerst in tabel 45 kijken of het zout in water oplost!

1. Leg uit of de onderstaande zouten in water als base kunnen reageren:

  1. calciumcarbonaat met water mengt
  2. natriumcarbonaat met water mengt
  3. natriumsulfaat met water mengt
  4. bariumsulfaat met water mengt
  5. koper(II)oxide met water mengt
  6. aluminiumhydroxide met water mengt

 

Stoffen die water basisch maken zijn ongeschikt als maagzuurremmers. Deze zouden in de mond al werken en heel vies smaken. Maagzuurremmers moeten pas in de maag ( bij pH tussen 1 en2 actief worden.)

2  Welke van onderstaande stoffen zijn geschikt als maagzuurremmers

  1. Natriumcarbonaat
  2. Loodcarbonaat
  3. Calciumsulfaat
  4. Magnesiumchloride
  5. Calciumcarbonaat
  6. Magnesiumhydroxide
  7. Koper(II)oxide

 

3. De volgende drie zouten worden opgelost in water:

(i) natriumoxide (ii) kaliumsulfide (iii) natriumfosfaat

a. Geef voor elk van deze zouten de oplosvergelijking.

b. Leg uit of de ontstane oplossingen zuur of basisch zijn

antwoorden taak 2.2.docx