Basen
Basen zijn stoffen die een H+ kunnen opnemen. Bij het oplossen van een base in water ontstaan er OH--ionen. Sterke basen zijn stoffen waarvan alle deeltjes in de stof een H+ opnemen bij oplossen. Voorbeelden van basen zijn Na2O en Na2S. Oplossen van deze stoffen levert een basische oplossing volgens:
Na2O + H2O → 2 Na+ + 2 OH-
Na2S + H2O → 2 Na+ + HS- + OH-
Macro:
Ammoniakoplossing (de korte naam is ammonia) is basisch, de oplossing geleidt stroom. De stroomgeleiding van 1 M ammonia is vergelijkbaar met die van 1 M azijn. Ammoniak heeft formule NH3, we kennen ook het ammonium-ion: formule NH4+ .
Micro:
Het ammoniakmolecuul heeft nogal wat overeenkomsten met het watermolecuul. Hieronder zie je vier tekeningen van het ammoniak molecuul:

Waterdipolen en ammoniakdipolen kunnen waterstofbruggen vormen. Bijvoorbeeld zoals hiernaast weergegeven:
Als bij het breken van een ammoniak-water deeltje de breuk tussen waterstof en zuurstof optreedt ontstaan er ionen:
NH4+ en OH-

Ook nu weer kunnen de ionen door watermoleculen worden omringd en afgeschermd.
De oplosbare carbonaatzouten en de oplosbare fosfaatzouten geven net als ammoniak oplossingen met een pH groter dan 7.
Als natriumcarbonaat (soda) in water oplost verwacht je ionen:
Na2CO3 →2 Na+ + CO32-
Deze oplossing heeft een pH> 7. De oplossing moet dus OH- ionen bevatten. Het carbonaation kan H+ binden.

→

In formules:
CO32- + H2O → HCO3- + OH-
In de oplossing hechten watermoleculen zich aan de negatieve carbonaationen. Bij het loslaten kán de H+ aan het carbonaat blijven zitten. Zo ontstaan OH- ionen en dus een basische oplossing