
De oude Grieken geloofden in een mythologisch wereldbeeld, waarbij de goden de natuurverschijnselen beheersten, zoals water, vuur, aarde en lucht.
Later gingen de Grieken met hun verstand (ratio) zoeken naar verklaringen voor wat er om hen heen gebeurde. Knappe denkers (filosofen) zoals Socrates, Plato en Aristoteles onderzochten de natuur, wiskunde en andere onderwerpen.
Socrates vond de democratie gevaarlijk, omdat hij bang was dat slechte politici de mensen zouden misleiden. Hij werd aangeklaagd en veroordeeld tot de dood. Zijn leerling Plato dacht dat de ideale regering geleid moest worden door filosofen die wisten wat goed was. Aristoteles geloofde dat alles in de natuur een doel had: hij had grote invloed op het Westerse denken.
Dit leidde tot een rationeel wereldbeeld: problemen of vragen worden met denken onderzocht.
Lees in de Kennisbank de volgende pagina's:
![]() |
Een rationeel wereldbeeld |