Persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval

Net zoals lidwoorden volgen ook de persoonlijke voornaamwoorden altijd een naamval. Hieronder vind je een rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden in de 1e, 3e en 4e naamval.

1e nv (=onderwerp) 3e nv (=meewerkend voorwerp) 4e nv (=lijdend voorwerp)
ich (ik) mir (mij, me) mich (mij, me)
du (jij) dir (jou, je) dich (jou, je)
er (hij) ihm (hem) ihn (hem)
sie (zij, ze) ihr (haar) sie (haar)
es (het) ihm (hem) es (het)
wir (wij, we) uns (ons) uns (ons)
ihr (jullie) euch (jullie) euch (jullie)
sie (zij, ze) ihnen (ze, hun) sie (ze, hun)
Sie (u) Ihnen (u) Sie (u)


Enkele voorbeelden van het persoonlijk voornaamwoord in de derde naamval:

Sie konnte es dir nicht sagen.
Zij kon het jou niet vertellen.

Sagst du ihnen bitte, dass ich später komme?
Kun je hen zeggen dat ik wat later kom alsjeblieft?

Ich habe ihm noch eine Postkarte geschrieben.
Ik heb hem nog een kaart geschreven.