Bij regelmatige en zwakke werkwoorden zijn er vier verschillende manieren waarop je het voltooid deelwoord maakt.
Hoofdregel.
Het voltooid deelwoord begint met ge- en eindigt op een -t.
Voorbeelden
wohnen - gewohnt, suchen - gesucht , arbeiten - gearbeitet
Uitzondering 1 Werkwoorden met scheidbaar voorvoegsel.
In het voltooid deelwoord komt ge- na het voorvoegsel en het voltooid deelwoord
eindigt op een -t.
Voorbeelden
anmachen - angemacht, mitspielen - mitgespielt
Uitzondering 2 Werkwoorden met een niet scheidbaar voorvoegsel.
Het voltooid deelwoord eindigt op een -t.
Voorbeelden
erklären - erklärt, bezahlen - bezahlt
Uitzondering 3 Werkwoorden die eindigen op -ieren.
Het voltooid deelwoord eindigt op een -t.
Voorbeelden
telefonieren - telefoniert, studieren - studiert
Je gebruikt bij uitzondering 2 en 3 dus geen ge-!