Functies alinea's

Alinea-functies

Aanleiding De schrijver geeft aan welke gebeurtenis hem ertoe gebracht heeft een bepaalde tekst te schrijven. Of: de schrijver geeft weer welke gebeurtenissen anderen ertoe brachten bepaalde dingen te doen.

Argumentatie (dus, daarom, omdat) De schrijver geeft de reden(en) of bewijzen voor bepaalde opvattingen. LET OP: Signaalwoorden als dus, daarom en omdat gebruik je zowel voor argumentatie als voor verklaring. Bij een verklaring gaat het meestal om een algemeen geaccepteerd feit, maar gebruik je ze als signaalwoorden van argumentatie, dan moet je ook argumenten voor je bewering geven.

Beantwoording Antwoord op een vraag die eerder gesteld is.

Conclusie (dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom) Een conclusie vind je aan het eind van een uiteenzetting of betoog. Het is de gevolgtrekking uit een aantal gegevens.

Definitie/begripsomschrijving De schrijver probeert een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van iets te geven. Oplossing Een oplossing volgt altijd na het schetsen van een probleem.

Probleemstelling Door middel van een probleemstelling probeert de schrijver duidelijk aan te geven over welk probleem zijn tekst gaat.

Stelling Een stelling is een bewering die de schrijver door een serie voorbeelden of een redenering moet bewijzen.

Tegenstelling (maar, echter, niettemin, toch, desondanks) Een tegenstelling staat altijd tegenover een eerder beschreven verschijnsel of een eerder gegeven mening.

Toelichting (zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking) Met een toelichting probeert de schrijver een bepaalde mening of een stelling duidelijk te maken. Het gaat erom dat de lezer de stelling begrijpt. De mening van de lezer is hierbij niet van belang.

Verklaring (daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve) Een verklaring is een uitleg van een bepaald verschijnsel. LET OP: Signaalwoorden als dus, daarom en omdat gebruik je zowel voor argumentatie als voor verklaring. Bij een verklaring gaat het meestal om een algemeen geaccepteerd feit, maar gebruik je ze als signaalwoorden van argumentatie, dan moet je ook argumenten voor je bewering geven.

Vraagstelling Aan het eind van de inleiding vind je meestal een vraagstelling. De schrijver geeft aan op welke vraag hij al betogend en redenerend een antwoord zal geven.

Weerlegging (dat is niet juist, want.../dat is niet juist, omdat...) In een weerlegging gaat de schrijver tegen de mening van de ander in. Hij probeert te bewijzen dat de mening van die ander niet juist kan zijn.

Oefening functies alinea's