Sterk of zwak?
Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld: De kinderen lopen op straat. vt: liepen.
Lopen is dus een sterk werkwoord.
Sterke werkwoorden worden ook wel veranderlijke werkwoorden genoemd.
Bij zwakke werkwoorden blijft de klinker gelijk.
Bijvoorbeeld: Ze spelen samen. vt: speelden.
Spelen is dus een zwak werkwoord.
Zwakke werkwoorden worden ook wel onveranderlijke werkwoorden genoemd.
Schrijf nu zelf vijf voorbeelden van sterke werkwoorden op en ook vijf voorbeelden van zwakke werkwoorden.
Vergelijk de werkwoorden die jij hebt opgeschreven met de werkwoorden die je buurman/buurvrouw heeft opgeschreven.
Zijn er woorden waar jullie over twijfelen?