worden als je het apparaat nodig hebt of niet. Deze magneten heten elektromagneten. Elektromagneten zijn magneten die met behulp van eletrische stroom werken. Als je een stroom door een draad laat lopen dan ontstaat er rondom die draad een magnetisch veld. In de figuur zie je een stukje van een elektriciteitsdraad waar een stroom doorheen loopt, de blauwe pijl. Door die stroom wordt een magnetische veld rond de draad gevormd, de rode pijlen. Als je één rechte draad hebt met een magnetisch veld dan kun je er niet zoveel mee. Je MRI-scanner zou veel te groot worden. De oplossing is om de draad rond te buigen, hij neemt dan veel minder ruimte in. Voor een sterk magnetisch veld kun je dan veel van die lussen, of windingen, naast elkaar leggen. De kleine magnetische velden van elke lus worden dan samen één magnetisch veld. In het plaatje zie je hoe dat voor een spoel werkt.
Een elektromagneet heeft als voordeel dat je hem aan en uit kunt zetten. Een ander voordeel is dat je de sterkte van de elektromagneet kunt veranderen. Bij een permanente magneet heb je een vaste sterkte. Hoe je de sterkte van een elektromagneet kunt veranderen leer je in het volgende practicum.
Praktische opdracht 1 Eigenschappen van een elektromagneet
Vraag aan je docent het practicumvoorschrift en vul dat in. Laat na afloop per tweetal het practicum laten aftekenen op de lijst
A. Inleiding
In een MRI-scanner worden elektromagneten gebruikt. Een elektromagneet heeft veel eigenschappen die een permanente magneet ook heeft, maar een elektromagneet kan meer.
B. Doel
Jij gaat onderzoeken welke eigenschappen een elektromagneet heeft.
C. Onderzoeksvraag
Wat zijn de eigenschappen van een elektromagneet.
E. Materiaal
|
Op tafel |
Zelf pakken |
|
Practicum voorschrift |
- spoelen met verschillend aantal windingen - voedingskastje - stroommeter - aansluitsnoeren - statief - krachtmeter |
F. Methode
Veilig werken: Het voedingskastje zet je alleen aan als je een meting doet.
G. Resultaten
| Spanning (V) | Stroomsterkte (A) | Kracht (N) |
|---|---|---|
| 4 | ||
| 6 | ||
| 9 | ||
| 12 |
| Spanning (V) | Stroomsterkte (A) | Kracht (N) |
|---|---|---|
| 4 | ||
| 6 | ||
| 9 | ||
| 12 |
H. Conclusie
J. Opruimen