Lenzen kunnen worden gebruikt voor beeldvorming. Elke lens heeft een
brandpunt F, waarin alle lichtstralen samenkomen. De
sterkte van een lens is afhankelijk van de vorm en het brandpunt van de lens. De sterkte kun je berekenen met de formule:
Je kunt ook het beeld van een voorwerp dat voor een lens staat, reconstrueren. Dit doe je met de
3 constructiestralen:
- Lichtstraal 1 gaat door het midden van de lens en wordt niet gebroken
- Lichtstraal 2 loopt evenwijdig aan de hoofdas en gaat na breking door het brandpunt F achter de lens
- Lichtstraal 3 gaat voor de lens door het brandpunt F en gaat na breking evenwijdig aan de hoofdas verder
De
vergroting zegt iets over de grootte van het voorwerp en het beeld. De vergroting bereken je met de formule:
Voor een gegeven lens geldt de
lenzenformule. De lenzenformule beschrijft de relatie tussen de brandpuntsafstand, de voorwerpsafstand en de beeldafstand:

Sander heeft een bril met een lenssterkte van 10 dpt. Bereken de brandpuntsafstand van zijn brillenglazen.
De brandpuntsafstand van andere brillenglazen is 25 cm. Bereken de lenssterkte.
Anke gebruikt een loep om een mier nauwkeurig te bekijken. De sterkte van de loep is 30 dpt. De mier is 6 mm groot en bevindt zich op een afstand van 5 cm voor de lens.
Jonge mensen met een bril krijgen meestal een holle (negatieve) lens. Wat is hun oogafwijking?
Maak met de 3 constructiestralen een tekening van een voorwerp dat 10 cm voor een positieve lens staat. Het voorwerp is 3 cm hoog. De 4 cm hoge lens heeft een brandpuntsafstand van 5 cm. Geef op je tekening de voorwerpsafstand, de beeldafstand en de brandpuntsafstand aan.