Atoombouw

Niels Bohr

Veel van de technieken die gebruikt worden bij het kijken in je lichaam maken gebruik van eigenschappen van atomen. Al heel lang denken mensen na over hoe materie eruit ziet . De Grieken hadden al voorstellingen voor het 'inwendige' van alle materie. Empedocles dacht dat alle materie was opgebouwd uit de vier elementen: vuur, water, lucht en aarde. Plato hield het erop dat je materie tot in het oneindige kon delen. Degene die al een notie had van hoe het werkelijk zat was Democritus. Hij ging ervan uit dat je niet verder kon gaan dan het ondeelbare stukje materie: het atoom, afgeleid van het Griekse atomos dat ondeelbaar betekent. Na de Grieken hebben nog meer mensen zich met het atoom bezig gehouden Niels Bohr, maar pas in de negentiende en twintigste eeuw is het huidige model voor atomen ontstaan. Dit model is nog niet helemaal af en wordt nog steeds bijgesteld door de uitkomsten van allerlei nieuw onderzoek.

Voor de werking van apparaten in het ziekenhuis is het atoommodel van de Deen Niels Bohr voldoende. Hoewel het niet de perfecte omschrijving van een atoom geeft is het wel geschikt om verschijnselen als Röntgenstaling en radioactiviteit te verklaren.

Atomen
Atomen bestaan uit protonen, neutronen en elektronen. Volgens het model van Bohr zitten de protonen en neutronen in de kern en zweven de elektronen in banen rond de kern.
Het aantal protonen in de kern geeft aan welk element het is. Het aantal neutronen en protonen in de kern vertelt iets over de massa van het atoom. Het aantal protonen en neutronen samen wordt het massagetal genoemd. Er geldt de volgende formule:



 

Kernen met een gelijk aantal protonen maar een verschillend aantal neutronen heten isotopen (isotoop betekent 'dezelfde plaats' in het periodiek systeem). Deze kernen hebben hetzelfde atoomnummer Z, maar een verschillend massagetal A

 

Opdracht 2

Geef een omschrijving van de volgende begrippen:

  1. Neutron
  2. Proton
  3. Elektron

 

Opdracht 3

Leg het verband tussen atoomnummer en massagetal uit aan de hand van de formule A = N + Z. Geef aan wat de letters A, N en Z betekenen.

 

Opdracht 4

  1. Wat bepaalt het atoomsoort: het aantal protonen, elektronen en/of neutronen?
  2. Wat is een isotoop?

 

Opdracht 5

Geef de opbouw (aantal protonen, neutronen en elektronen) van de volgende atomen: