Opdracht 4

Oefenen
In deze opdracht ga je oefenen met het schrijven van een gedicht.
Je mag zelf bedenken of je de zinnen laat rijmen of niet. Probeer eens te puzzelen/oefenen met volrijm, alliteratie en assonantie.

  1. Schrijf twee dichtregels over een ding.
    Je mag kiezen uit de volgende dingen: een strandbal, een vliegticket, een hotel.
  2. Schrijf twee regels over gevoelens.
    Je mag kiezen uit de volgende gevoelens: boosheid, verdriet, verliefdheid, stress.
  3. Schrijf twee dichtregels over je favoriete hobby.
  4. Vergelijk de zes zinnen die je hebt geschreven met de zinnen van een klasgenoot.
    Lijken jullie zinnen op elkaar of verschillen ze sterk? Geef elkaar tips en tops.
  5. Laat je zinnen zien aan de docent zodat je gerichte feedback kunt krijgen.

Schrijf een korte reflectie over deze opdracht in je word-document. Hoe ging de opdracht? Wat ging goed en wat kan nog beter? Welke tips en tops heb je gekregen? Hoe ga je nu verder?