De Noordzee

Lees de tekst over de Noordzee en het ontstaan van de duinen en maak opdracht 2.

De Noordzee en de duinen

De Noordzee strekt zich uit tussen Nederland, Engeland en Noorwegen. De Noordzee is een kleine zee met een oppervlakte van 572.000 km3 (ongeveer 1/250ste van alle wereldzeeën. Met al het water in de Noordzee kun je ongeveer 90 miljard zwembaden vullen.

Lang geleden
De Noordzee heeft er niet altijd zo uitgezien. Het is zelfs niet altijd een zee geweest. Heel lang geleden toen alle continenten nog aan elkaar vast zaten, was het een groot tropisch moeras met overal reuzenvarens en paardenstaarten. 200 miljoen jaar geleden begon Noord-Amerika los te raken van Europa. Zo ontstond de Atlantische Oceaan en tegelijk daarmee de Noordzee.

Tijdens de ijstijden was de Noordzee een grote ijsvlakte. Zo’n 100.000 jaar geleden liepen mammoeten en wolharige neushoorns gewoon over de Noordzee van Engeland naar Duitsland. Aan het einde van de laatste ijstijd (13.000 jaar geleden) kreeg de Noordzee zijn huidige vorm en vestigde de mens zich langs de kust.

Ondiepe zee

De Noordzee is een ondiepe zee. De gemiddelde diepte is 94 meter. Dat lijkt misschien diep, maar de gemiddelde diepte van de Atlantische Oceaan bijvoorbeeld is bijna 4 kilometer! De gemiddelde diepte van het Nederlandse deel is maar 30 meter. Het diepste punt van de Noordzee ligt bij Noorwegen: 700 meter diep.

Zandige bodem

De bodem van de Noordzee bestaat vooral uit zand. Waar het water langzaam stroomt, is de zeebodem bedekt met slib (heel fijn zand), waar het harder stroomt vind je grover zand en/of grind. Op het Nederlandse deel van de Noordzee is grind te vinden op de Kalverbank, 160 km noordwest van Den Helder.

Zout water
Het water van de Noordzee is zout: 35 gram zeezout per liter zeewater. Het zoutgehalte van de Noordzee wordt beïnvloed door rivieren, regen en de zon. Rivieren met zoet water stromen in de zee. Samen zorgen ze voor de zogenaamde kustrivier die langs de Nederlandse kust naar het noorden stroomt. Het water is daar wat zoeter dan verder op de zee. Op de meeste plaatsen in de Noordzee zijn de zeestromingen echter zo sterk dat het water goed mengt, waardoor het water overal ongeveer even zout blijft.

Zoet water in de vorm van regen heeft nauwelijks invloed op het zoutgehalte. Er verdampt ongeveer net zoveel water uit de zee als erin regent.

Zeestromingen
De ene keer kom je op het strand en is de zee heel dichtbij, de andere keer moet je een stuk verder lopen om bij het water te komen. Dat komt door het getij: eb en vloed.

Daarnaast zorgen warme zeestromingen vanuit de Atlantische Oceaan voor veel waterbeweging in de Noordzee. Via het kanaal en Schotland stromen enorme hoeveelheden water binnen. Via de Schotse kust komt 10 keer zoveel water binnen als via het kanaal. Langs de Noorse kust verdwijnt het water weer. Een waterdeeltje is dan gemiddeld twee jaar in de Noordzee geweest.

Onderwaterlandschappen en hun bewoners
In de Noordzee heb je veel verschillende onderwaterlandschappen. Eigenlijk net als op het land (hei, bos, weiland, stad, etc.). In de Noordzee worden de verschillen in landschap veroorzaakt door een verschil in diepte, stromingen en de bodem. Door al die verschillen kunnen er heel veel verschillende soorten zeedieren leven in de Noordzee, voor elke soort is er weel een ideaal stukje Noordzee.
Op de Doggersbank bijvoorbeeld, een zandwal midden in de Noordzee, is veel voedsel te vinden. De ideale plek voor allerlei vissen, waaronder roggen.

De kustzone is heel onstuimig gebied door eb en vloed, verschil in zoutgehalte van het water en flinke temperatuurverschillen. Het water is er troebel, maar er is wel veel voedsel te vinden! Er zijn niet veel dieren die hier kunnen leven, maar de soorten die dat wel kunnen, zoals garnalen, hebben het er goed.

Het ontstaan van de duinen

Ongeveer 5000 jaar voor onze jaartelling begon de zee met weselijke winden zand aan te voeren dat van de zeebodem door de golven was losgewoeld. Zo is de duinkust van Nederland ontstaan. Eerst waren het nog langgerekte zandwallen of strandwallen die met vloed onderspoelden. Maar door steed meer laagjes zand, aangevoerd door de zee, werden ze hoger en droger.
Er spoelde niet alleen zand aan, maar ook resten van planten en dieren (organisch materiaal). Op het organisch materiaal, met zand gemengd was plantengroei mogelijk.
De bekendste grassoort die wel het kale zand kon bewonen is het biestarwegras. Als dit gras zich eenmaal vestigt, houdt het met zijn wortels zand vast. Tussen de grassprieten van het biestarwegras is het aardig windstil zodat over het strand aangewaaid zand ertussen blijft liggen. Zo hoopt zand zich op. Deze plaatsen worden hoger, droger en minder zout. Op dat moment voelt het biestarwegras zich er niet meer zo thuis, maar andere planten des te meer.
Dan begint helmgras te groeien. Helmgras heeft diepe wortels, waardoor het zand goed wordt vastgehouden. Bovendien biedt helmgras met zijn lange halmen veel windstilte zodat vers aangewaaid zand er weer tot rust kan komen. Het zand wat telkens in de windstilte bleef liggen groeide zo langzamerhand tot een duinerij van tientallen meters hoog. De eerste duinenrij heet de zeereep.

Achter een duinenrij is het windstil, daar ontstaat een duinvallei. Duinvalleien en duinen wisselen elkaar af. In de Romeinse tijd, zo omstreeks het begin van de jaartelling, bestond de duinkust van Nederland uit lage duinen, voortgekomen uit de strandwallen. Daarna vormden zich westwaarts van de strandwallen en ook op de eerste lage duinenrij, hogeren en jongere duinen.