Hulpwerkwoorden worden onderverdeeld in zes verschillende soorten.
Hulpwerkwoord van voltooide tijd: hebben en zijn.
-> hij is op tijd van huis vertrokken.
Hulpwerkwoord van toekomende tijd: zullen + infinitief (heel werkwoord).
-> volgende maand zal de school het lesrooster veranderen.
Hulpwerkwoord van lijdende vorm: een zin in de lijdende vorm met het werkwoord ‘worden’.
-> ik werd door mijn vader geslagen.
Hulpwerkwoord van causaliteit: doen en laten.
-> een luide gil deed haar verstijven van angst.
Hulpwerkwoord van modaliteit: geeft een (on)zekerheid, (on)waarschijnlijkheid of (on)mogelijkheid aan. Kunnen, mogen, willen, zullen, hoeven, moeten.
-> het kon wel eens gaan sneeuwen (mogelijkheid).
Hulpwerkwoord van aspect: gaan, komen, zijn, blijven.
Ook: zitten, staan, liggen, lopen, hangen ALS ze gevolgd worden door te + infinitief.
-> mijn vrienden komen morgen logeren.
-> de beeldhouwer stond een stuk hout te bewerken.