Elk ontwerp begint met een ontwerpprobleem. De ontwerper krijgt de opdracht om een oplossing voor dat probleem verzinnen. De opdracht komt in dit geval van een verzekeringsmaatschappij: ontwerp een slot dat beter beveiligt dan de gebruikelijke sloten en dat fietsers graag willen gebruiken.
Met zo’n opdracht ga je als ontwerper aan het werk. Eerst verken je het ontwerpprobleem. Je opdracht is niet alleen om iets te ontwerpen waarmee het bijna niet meer mogelijk is dat een fiets gestolen wordt. Je moet er ook voor zorgen dat de gebruikers het een handig apparaat vinden. Kortom: je moet het ontwerpprobleem goed analyseren en beschrijven. Een hulpmiddel daarbij is het woordweb. Je zet midden op je papier het product waar het om gaat. Daaromheen zet je, net als in het voorbeeld hieronder, iedereen die met het probleem iets te maken heeft, de probleemhebbers.
Opdracht 12: Neem het woordweb hierboven over in je schrift en vul het verder in. Doe dat door aan elkaar de vraag te stellen: Wie hebben er nog meer met dit probleem te maken? Zet die ‘probleemhebbers’ ook in de eerste ring rond het centrale probleem.
Opdracht 13: Een eerste programma van eisen krijg je door je zelf vragen te stellen als: Wat wil de opdrachtgever? Wat wil de fietser? Wat wil de winkelier? Hoe denkt de dief? Zet de antwoorden in de volgende ring van het woordweb. Het ene idee roept vaak het andere op.