Sociale onrust in de Republiek

Intussen laaiden de tegenstellingen tussen de maatschappelijke klassen weer op. In 133 v.Chr. werd de hervormer en volkstribuun Tiberius Sempronius Gracchus vermoord. In 121 v.Chr. werd ook zijn broer Gaius Sempronius Gracchus vermoord. In hetzelfde jaar veroverde Rome Gallia Transalpina, ruwweg het gebied dat nu de Franse Provence is en tussen 112 en 106 v.Chr. versloegen ze de Numidische koning Jugurtha. Die overwinning was te danken aan quaestor Lucius Cornelius Sulla. Gaius Marius versloeg de Germaanse Teutonen in de Slag bij Aquae Sextiae, het huidige Aix-en-Provence, (102 v.Chr.) en in het jaar daarna de Germaanse Cimbren in de Slag bij Vercellae in de Po-vlakte. De Cimbren waren Italiƫ binnengevallen en hadden in 105 v.Chr. een Romeins legioen bij Arausio vernietigd. Daarom werd Marius in de periode 104 v.Chr. - 100 v.Chr., tegen de Romeinse wet in, ieder jaar tot consul gekozen.

Marius begon ook met de hervorming van het Romeinse leger. De hastati, principes en triarii werden afgeschaft en Marius stichtte een beroepsleger met als kern de legionairs, die Romeins burgerrecht bezaten en konden rekenen op een vaste soldij en op landbouwgrond na afloop van de 15 jaar militaire dienst. De hervormingen ondermijnden echter wel de Republiek, omdat de soldaten hun commandanten, die ook hun broodheren waren, trouwer waren dan de staat. Voortaan lag o.a. hierdoor de werkelijke macht in het Romeinse rijk in de handen van de legeraanvoerders. Doordat deze doorgaans streefden naar dictatoriale alleenheerschappij in het rijk, zorgde de rivaliteit tussen deze generaals voor een reeks Romeinse burgeroorlogen die uiteindelijk een einde maakten aan de Republiek.