Na de dood van Vindex ging de opstand tegen het keizerlijk gezag verder en de provinciale gouverneurs schaarden zich achter Servius Sulpicius Galba, de gouverneur van Hispania Tarraconensis. In januari 69 kwam Galba aan in Rome en werd terstond uitgeroepen tot keizer. De Rijnlegioenen accepteerden Galba echter niet als keizer en riepen hun commandant Aulus Vitellius uit tot keizer en marcheerden op naar Rome. Tevens maakte de eerlijke en zuinige Galba de fatale fout de Praetoriaanse Garde geen donativum toe te kennen.
De Garde werd door Galba's afgewezen rechterhand, Marcus Salvius Otho, omgekocht en hij werd vermoord. Otho werd nu de nieuwe keizer, maar kon slechts kort van het keizerschap genieten. Vitellius' legioenen waren namelijk in Noord-Italië aangekomen. Hoewel Otho de steun had van de legioenen in Africa, Egypte en aan de Eufraat en de Donau, had Vitellius meer legioenen ter plaatse. De Donaulegioenen spoedden zich naar Otho's leger in Bedriacum, in de buurt van het Noord-Italiaanse Cremona, maar kwamen te laat voor het treffen tussen de beide legers op 14 april 69 (eerste slag bij Bedriacum). Otho wilde verder bloedvergieten voorkomen en pleegde op 17 april zelfmoord. Vitellius trok Rome binnen.
In juli van dat jaar riepen de legioenen in Judaea en Syria de gevierde generaal Vespasianus uit tot keizer. Hij kon vanwege de Joodse Opstand echter niet zelf naar Rome en hij stuurde zijn vriend Gaius Licinius Mucianus met de Syrische legioenen naar Europa. In Poetovio, in het huidige Roemenië, verklaarden de keizerloze Donaulegioenen o.l.v. Marcus Antonius Primus hun steun aan Vespasianus. De Donaulegioenen trokken in oktober Italië binnen en het kwam wederom in Bedriacum tot een treffen met de legioenen van Vitellius, die deze keer verslagen werden (tweede slag bij Bedriacum). Op 20 december trok Primus Rome binnen en de volgende dag nam Mucianus de macht over in naam van Vespasianus.
Vespasianus stichtte een nieuwe keizerlijke dynastie, de Flaviërs. Om zijn populariteit bij het volk te vergroten liet hij het Gouden Huis van Nero afbreken en in plaats daarvan bouwde hij het Flavisch Amfitheater, beter bekend als het Colosseum. Ook saneerde Vespasianus de staatsfinanciën met nieuwe belastingen. Hij herintroduceerde de urinebelasting van Nero, wat hij tegenover zijn zoon Titus rechtvaardigde met (geparafraseerd) de woorden: "pecunia non olet" ("geld stinkt niet"). Vespasianus stierf in 79 en joviaal als hij was eindigde hij zijn leven met de woorden: "Vae, puto deus fio" ("Ik denk dat ik een god aan het worden ben") en "Imperatorem stantem mori oportet" ("Een keizer moet staande sterven").
Hij werd opgevolgd door zijn oudste zoon Titus. Titus stond als jongeman bekend als een bijzonder wreed man, maar hij ontpopte zich tot een van de betere keizers die Rome ooit heeft gekend. In het eerste jaar van zijn regering barstte de Vesuvius uit en vernietigde de steden Pompeï en Herculaneum. Titus gaf gul geld aan de getroffenen. Hij heeft zelfs eens, toen hij een dag lang niets goeds gedaan had, gezegd: "Amici, diem perdidi" ("Vrienden, ik heb een dag verloren"). Op 13 september 81 stierf Titus op de leeftijd van 42 jaar, mogelijk vermoord door zijn broer, Domitianus.
Domitianus volgde Titus op. Hij maakte zich al snel gehaat bij de Senaat. Door zijn verhoging van de soldij en veldtochten tegen de Germaanse Chatten en de Daciërs ten noorden van de Donau maakte hij zich wel populair bij de legioenen. Hij veroverde een deel van Germania dat bekend werd onder de naam Agri decumates. In 96 werd Domitianus vermoord in een complot waarbij zowel leden van de keizerlijke huishouding als leden van de Praetoriaanse Garde bij betrokken waren.