Met de voorgaande opdrachten heb je een idioom aangelegd. Je bent al heel ver! Een idioom is een woordenlijst met de betekenis van die woorden. Daarmee kun je de tekst eerst letterlijk vertalen en er daarna goed Nederlands van maken. Gebruik daarvoor onderstaand schema en breid dat uit.
Er bestaan verschillende soorten woorden. Dat weten jullie wel. Hieronder staan daarvan een paar voorbeelden:
Werkwoorden: zijn, worden, vragen, zeggen, antwoorden, kijken, lachen, huilen, lopen, eten
Zelfstandige naamwoorden: meisje, jongen, vader, moeder, ouders, kind(eren), dag, morgen, ochtend, nacht, avond. Huis, tafel
Bijvoeglijk naamwoorden: blij, boos, lang, kort, mooi, rood
Persoonlijke voornaamwoorden: Ik, jij, hij, zij, wij, jullie, u
Onbepaalde voornaamwoorden: ja, nee, niets, alles, vaak, altijd
Telwoorden: één, twee, drie
Voorzetsels: aan, met, bij, over, in, door, naast, om
Bijwoorden: vandaag, waarom, daarom, omdat
Lidwoorden: de, het, een
Woord in vreemde taal |
Vertaling |
Verleden tijd en voltooid deelwoord (indien van toepassing)
|
Vervoeging van het werkwoord (indien nodig in jouw taal) |
Werkwoorden |
|
|
Ik Jij Hij/Zij Wij Jullie Zij
|
Zijn |
|
|
|
.. |
|
|
|
Zelfstandige naamwoorden |
|
Meervoud (indien van toepassing)
|
|
Boom |
|
|
|
.. |
|
|
|
Bijvoeglijke naamwoorden |
|
|
|
Mooie |
|
|
|
.. |
|
|
|
Enz. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|