A10. Idioom en vertalen

Idioom

Met de voorgaande opdrachten heb je een idioom aangelegd. Je bent al heel ver! Een idioom is een woordenlijst met de betekenis van die woorden. Daarmee kun je de tekst eerst letterlijk vertalen en er daarna goed Nederlands van maken. Gebruik daarvoor onderstaand schema en breid dat uit.

Er bestaan verschillende soorten woorden. Dat weten jullie wel. Hieronder staan daarvan een paar voorbeelden:

Werkwoorden: zijn, worden, vragen, zeggen, antwoorden, kijken, lachen, huilen, lopen, eten

Zelfstandige naamwoorden: meisje, jongen, vader, moeder, ouders, kind(eren), dag, morgen, ochtend, nacht, avond. Huis, tafel

Bijvoeglijk naamwoorden: blij, boos, lang, kort, mooi, rood

Persoonlijke voornaamwoorden: Ik, jij, hij, zij, wij, jullie, u

Onbepaalde voornaamwoorden: ja, nee, niets, alles, vaak, altijd

Telwoorden: één, twee, drie

Voorzetsels:  aan, met, bij, over, in, door, naast, om

Bijwoorden: vandaag, waarom, daarom, omdat

Lidwoorden: de, het, een

Woord in vreemde taal

Vertaling

Verleden tijd en voltooid deelwoord

(indien van toepassing)

 

Vervoeging van het werkwoord (indien nodig in jouw taal)

Werkwoorden

 

 

Ik

Jij

Hij/Zij

Wij

Jullie

Zij

 

Zijn

 

 

 

..

 

 

 

Zelfstandige naamwoorden

 

Meervoud (indien van toepassing)

 

 

Boom

 

 

 

..

 

 

 

Bijvoeglijke naamwoorden

 

 

 

Mooie

 

 

 

..

 

 

 

Enz.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht A10-1. Maak het idioom compleet voor jouw taal. Zorg dat je genoeg hebt om je stukje tekst te vertalen.
Opdracht A10-2. Vertaal de tekst in goed Nederlands. Ohja... kieper het natuurlijk niet in Google Translate ;-).