Het Lodenkamerproces verder verbeterd

Zoals al eerder vermeld is, zijn de stikstofoxiden gasvormig en deze konden uit de lodenkamer ontsnappen. Rond 1837 werd het proces door Gay-Lussac verbeterd. Hij ontwikkelde een toren die deze stikstofgassen kon opvangen en terugleiden. Dit zorgde voor een lager gebruik van salpeter wat leidde tot een goedkopere productie. Dit werd gedaan door de gassen uit de lodenkamer van onder naar boven door de Gay-Lussac-toren te leiden. De zwavelzuuroplossing uit de lodenkamer werd in tegenstroom door de toren geleid. Het stikstofdioxide loste hier in op en de ontstane oplossing werd de lodenkamer ingeleid. Overgebleven stikstof en een kleine hoeveelheid stikstofdioxide ontweken via de schoorsteen. In een blokschema ziet dat er als volgt uit:

In de lodenkamer was een overmaat aan water nodig om te voorkomen dat er zogenaamde lodenkamerkristallen (NOHSO4) werden gevormd.

Het verkregen zwavelzuur had daarom een maximale concentratie van rond de 40%.

De ontwikkeling om de concentratie van de zwavelzuuroplossing verder te verhogen was de Glovertoren. Bijkomend voordeel was dat er nog minder stikstofdioxide verloren ging. Omdat er minder nodig was, werd het salpeter niet meer toegevoegd via de roostoven maar via een aparte salpeteroven.