Bij de berekening van de omzet gaat elk bedrijf uit van de verkoopprijs exclusief (dus zonder) btw. Maar bedrijven moeten hun klanten ook btw in rekening brengen. De btw (Belasting Toegevoegde Waarde) wordt ook wel omzetbelasting genoemd. Er zijn drie btw-percentages:
- 21% (algemeen tarief). Dit tarief geldt voor alle goederen die niet onder de 0% of de 6% vallen; dit zijn de meeste goederen.
- 6% (bijzonder tarief of laag tarief). Dit tarief geldt voor belangrijke basisbehoeften zoals voedingsmiddelen, maar ook voor boeken, kranten en tijdschriften.
- 0%. Dit tarief geldt voor bijvoorbeeld medische hulp en goederen die worden verkocht aan het buitenland.
De consumentenprijs in de winkel is de verkoopprijs inclusief BTW.
Bijvoorbeeld:
Verkoopprijs en consumentenprijs een laptop staat te koop voor € 840 exclusief 21% btw. Gevraagd: Uitwerking: |
Inkoopprijs eclusief btw De winkel uit het vorige rekenvoorbeeld koopt de laptop bij de fabrikant voor € 750,20, inclusief 21% btw. Gevraagd: Uitwerking: Het bedrag van € 750,20 is dus 121% en je moet 100% bereken. (Je kunt dit ook op een andere manier uitrekenen, bijvoorbeeld met een verhoudingstabel) |
Ondernemers moeten de btw die ze van hun klanten ontvangen, afdragen aan de Belastingdienst. De btw die ze aan hun leveranciers moeten betalen, krijgen ze terug van de Belastingdienst. De ondernemer moet het verschil tussen de ontvangen en betaalde btw afdragen. Btw levert een bedrijf dus niets op, maar kost het bedrijf ook niets. Bij de berekening van omzet naar nettowinst gaat een bedrijf daarom altijd uit van prijzen en kosten exclusief btw. Uiteindelijk betaalt de consument de btw.
Mocht je dit een lastig onderwerp vinden: Op internet zijn veel uitlegvideo's te vinden!
Maak nu minitoets B3 op Its Learning.. Bekijk de foute antwoorden en leer hiervan. Overleg met je docent of je door mag met de volgende stap.