Water

Waterkwaliteit en dierengezondheid

(opgesteld op basis van een tekst van Dr. Daniel Maenhout,

Hendrix Voeders)

Water is een essentieel element voor het goed functioneren van elk levend wezen. Enkele belangrijke functies van water in het lichaam illustreren dit ten overvloede:

Water wordt langs de mond opgenomen. Het dient dus als een onderdeel van de voeding beschouwd te worden. Bovendien wordt bij veel dieren het water samen met het voeder opgenomen (brijvoeding, trogvoeding, zuigende dieren ...). Wat het droogvoeder betreft wordt veel aandacht besteed aan evenwichtige ruwvoederrantsoenen en de juiste krachtvoederkeuze bij melkvee. Bij zeugen en varkens kiest men met veel zorg het juiste voederprogramma en -schema. Helaas verliest men teveel uit het oog dat water qua hoeveelheid grosso modo het dubbele van het voeder uitmaakt, waardoor de kwaliteit een niet te onderschatten invloed heeft op de gezondheid en prestaties van dieren.

Bij waterkwaliteit mag men niet alleen stilstaan bij de inhoudelijke kenmerken van het water, ook de kwaliteit van de waterverstrekking aan dieren moet kritisch bekeken worden. Dit laatste is een aspect dat te maken heeft met de bedrijfsvoering. Denk bijvoorbeeld aan het aantal biggen per nippel, het debiet van nippels, de vervuiling van drinkwatertroggen.

Wat is goed water? De kwaliteit van water wordt beoordeeld op basis van 3 criteria van kwaliteit: organoleptisch, scheikundig, biologisch.

Organoleptisch

Uiterlijke kenmerken zoals helderheid, geur, smaak, kleur, ....

Scheikundig

Gehaltes aan scheikundige stoffen zoals ijzer, ammonium, nitraten, nitrieten, zout, evenals de aanwezigheid van toxische stoffen zoals zware metalen, pesticiden en organische chloorkoolwaterstofverbindingen.

Bacteriologisch

Kiemgetal en de aan- of afwezigheid van coli-achtige bacteriën.

Over de juiste gehaltes waaraan goed water moet voldoen is men in de literatuur niet altijd eensgezind. Enerzijds heeft men te maken met optimale waarden voor allerlei parameters, anderzijds zijn er de grenswaarden vanaf welke men gezondheidsproblemen kan verwachten.

Kwaliteitsnormen (1) drinkwater voor dieren

parameter

grenswaarden voor:

herkauwers

varkens

pluimvee

zuurtegraad (pH)

5-8

5-8

5-8

ammonium (mg/l)

10

2

0,5

nitriet (mg/l)

1

1

0,05

nitraat (mg/l)

200

100

50

chloride (mg/l)

2 000

1 000

250

ijzer (mg/l)

0,2-5

0,2-5

0,2-5

mangaan (mg/l)*

< 250

< 250

< 250

sulfaat (mg/l)

250

250

50

hardheid (°FH)

45

45

45

kiemgetal (aantal/ml)

100 000

100 000

100 000

fecale coli’s (aantal/ml)

100

100

100

geleidbaarheid (mS/cm)

8

7

4

         

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bron: Waterwegwijzer voor veehouders

(*) optimale waarde: < 100 Gezondheidsdienst voor dieren (Nederland)

Welke afwijkingen kunnen worden aangetroffen?

Organoleptische eigenschappen:

Goed water is helder, kleurloos en fris van smaak. Troebel water kan ontstaan door inmenging van zand, klei of leem. Een hoog ijzergehalte veroorzaakt een roestkleur. De smaak wordt bepaald door opgeloste mineralen en door het gehalte aan CO2. Smaakafwijkingen doen zich voor bij tal van afwijkende gehaltes of bij aanwezigheid van rottend organisch materiaal.

Scheikundige parameters:

De pH:

Normaal water heeft een pH in de buurt van 7. Deze kan dalen tot 5 bij aanwezigheid van vrije mineraalzuren en/of vrij koolzuur (CO2). Een verhoogd ammoniumgehalte geeft doorgaans een stijging van de pH tot 8. Waarden < 4 of > 9 zijn extreem afwijkend en wijzen vrijwel steeds industriële verontreiniging.

Ammonium:

Hoge gehaltes wijzen op een bacteriële verontreiniging van het water. Dit kan veroorzaakt worden door bezoedeling door mest of door rottend dierlijk of plantaardig materiaal in de directe buurt van de waterbron. Teveel ammonium gaat gepaard met een abnormale geur en smaak.

Nitriet en nitraat:

Nitraten en vooral nitriet zijn een indicatie van omzetting van organische stoffen door aërobe bacteriën. Vooral oppervlaktewaters zijn hiervoor gevaarlijk. Water uit zandgronden bevat ook meer nitraat. Openstaande ongebruikte drinkwaterbakken kunnen heel hoge gehaltes vertonen (> 500 mg/l).

Zout en chloriden:

Zoutrijke waters zijn vooral te vinden in de buurt van de zee (poldergebieden). Afhankelijk van de plaats moet men soms zeer diep of net zeer ondiep gaan boren. Zeewater bevat 35 000 mg/l zout terwijl dit niveau voor leidingwater gemiddeld tussen 300-500 mg/l ligt.

IJzer

Het ijzergehalte van water is sterk afhankelijk van de plaats. Goed water bevat doorgaans niet meer dan 0,2 mg/l ijzer. Gehaltes tot > 10 mg/l komen nu en dan voor. Soms zijn oude gegalvaniseerde leidingen verantwoordelijk voor hoge ijzerniveau's.

Sulfaat:

Sulfaten en fosfaten wijzen doorgaans op een te sterk doorsijpelen van bemesting naar het dieper gelegen grondwater.

Hardheid:

Hardheid van water is een maat voor het gehalte aan calcium- en magnesiumzouten. Hardheid wordt uitgedrukt in Duitse of Franse graden. Vanaf 21 Franse graden spreekt men van hard water. Vooral in poldergebieden kan water te hard zijn, soms tot waarden > 50. Leidingwater en in mindere mate regenwater hebben doorgaans ook een hoge hardheid.

Sulfide:

Aanwezigheid van waterstofsulfide wijst op anaërobe afbraak van rottend materiaal. H2S heeft een typische geur van rotte eieren waardoor analyse niet eens nodig is.

Bacteriologisch:

Water zal nooit kiemvrij zijn, vandaar dat men spreekt van een toelaatbaar niveau van 100 000 kiemen per ml. Riskant is echter de aanwezigheid van schadelijke kiemen zoals coli, salmonella, clostridia, streptococcen, Hoewel lage gehaltes niet altijd problemen veroorzaken streeft men toch beter naar afwezigheid van deze bacteriën. Hun aanwezigheid wijst op besmetting door mest, rioolwater, rottend organisch materiaal of soms woekering van kiemen in leidingen of voorraadbakken.

Effecten op de dierengezondheid

Te lage wateropname:

Smaak- en/of geurveranderingen in het drinkwater (te hoog ammonium, te zout, ijzergehalte > 10 mg/l) veroorzaken een remming op de wateropname. Verstopping van de nippels door kalk- of ijzeraanslag kan de watertoevoer zelfs volledig blokkeren. Een verlaagde wateropname gaat steeds gepaard met verlaagde voederopname. Dit leidt in eerste instantie tot lagere prestaties, doch in ergere vormen gaan de dieren verzwakken en ziek worden. Vooral jonge dieren die bij het spenen overschakelen van melk naar water als enige vloeistofbron zijn hier zeer gevoelig voor. Op zeugenbedrijven met speenproblemen bij de biggen dient het water steeds de nodige aandacht te krijgen. Smaakveranderingen bij verplaatsen van biggen naar een vleesvarkensbedrijf kunnen een negatieve rol spelen tijdens de start van de mestperiode. IJzerrijk water (> 2,5 mg/l) is ook niet geschikt voor gebruik als reinigingswater.

Spijsverteringsstoornissen en diarree:

Afwijkende waterkwaliteit kan op verschillende manieren de oorzaak zijn van diarree. Een te hoog ammoniumgehalte geeft in de darm aanleiding tot vorming van ammoniak dat irriterend werkt op het darmslijmvlies met darmontsteking en diarree als gevolg. Zeer hoge ijzergehaltes (> 30 mg/l), hoog zout- en sulfaatgehalte onttrekken water aan de darm waardoor eerst plattere mest en in een ergere gradatie diarree ontstaat. Gespeende biggen zijn ook hier de gevoeligste diergroep. Besmetting met coliforme kiemen op zich kan een directe oorzaak zijn van maagdarmontsteking en diarree.

Vergiftiging en sterfte:

Nitraat- en nitrietvergiftiging is de best gekende oorzaak van acute sterfte door slechte waterkwaliteit. Nitriet (nitraat wordt eerst omgezet tot het meer toxische nitriet) gaat een binding aan met het hemoglobine in het bloed waardoor de zuurstofvoorziening sterk verstoord wordt. Het bloed en de externe slijmvliezen vertonen een typische chocolade-bruine verkleuring. Meestal vreest men vergiftiging pas bij > 1 000 mg/l nitriet, doch na vasten of bij hoge dorst zoals na transport kan 250 mg/l reeds dodelijk zijn.

Zoutvergiftiging kan in geval van beperkte wateropname bij varkens reeds optreden vanaf 2,5% zout in het water. Onder normale omstandigheden doet zich dit echter niet voor. Beter bekend is de zoutintoxicatie die ontstaat na enkele dagen niet drinken. Verklaring hiervoor is de opstapeling van zout in het lichaam doordat de uitscheiding via nieren en urine stilgevallen is.

Botulisme is een vergiftiging die vooral bij watervogels tijdens de zomer in stilstaande waters optreedt. Oorzaak is de combinatie van laag zuurstofgehalte in het water en hoge temperatuur waardoor de veroorzakende kiemen (clostridium) zich massaal kunnen gaan ontwikkelen.

Zware metalen, pesticiden en organische chloorverbindingen zijn meestal accidentele oorzaken van een vergiftigingprobleem. Lage dosissen zijn meestal niet schadelijk voor het dier, doch via het vlees of de melk kunnen deze stoffen de voedselveiligheid van de mens in het gedrang brengen. Van consumentenzijde zijn op dit terrein in de toekomst strengere waarborgen te verwachten.

Inactiveren van watermedicatie:

Toepassing van watermedicatie kan belemmerd worden door gebrekkige waterkwaliteit. Tetracyclines worden geïnactiveerd door calcium, ijzer en magnesium. Sulfamiden kunnen gebonden worden door organische stoffen. Een hoge pH kan verantwoordelijk zijn voor slechte oplosbaarheid van sommige medicamenten. In al deze gevallen bereikt men uiteraard niet het beoogde effect van de ingestelde behandeling.

Vruchtbaarheidsstoornissen:

Slechte waterkwaliteit kan negatief inwerken op de vruchtbaarheid. Verlaagde wateropname kan reeds voldoende zijn om een verhoogde frequentie van blaas- en baarmoederontsteking bij zeugen te zien optreden. Erger wordt het wanneer het water besmet is met schadelijke bacteriën waardoor enerzijds drachtige dieren kunnen verwerpen en anderzijds baarmoederontsteking met een hoog percentage onregelmatige terugkeerders kan ontstaan.

Verhoogd celgetal:

Bij melkvee is op bedrijven met niet op te lossen verhoogd celgetal in de melk het verband gelegd met bacteriële besmetting van drinkwater. Staphylococcen en streptococoen zijn hier doorgaans de boosdoeners. Problemen kunnen zich voordoen zowel bij oppervlaktewater als putwater.

Enkele tips voor een goede waterkwaliteit

Boorputten

- diepte het best tot onder een ondoorlaatbare kleilaag

(afhankelijk van de plaats);

- goed afsluiten bovenaan om doorsijpelen van bovenuit te voorkomen;

- nieuwe put pas in gebruik nemen na een analyse;

- eventueel een ontharder of ontijzeringsinstallatie plaatsen.

Oppervlaktewater

- een regelmatige controle van kleur, helderheid en geur;

- risicobronnen zoals industrie, riooluitlaten in een straal van 500 meter goed nagaan;

- bij twijfel is het beter over te schakelen op een andere waterbron;

- degelijke afrastering rond verdacht water.

Leidingen, vlotterbakken, medicatievaten

- proper en rein houden;

- medicatievaten na gebruik reinigen en ontsmetten;

- een watermeter kan snel afwijkingen in de wateropname signaleren.