Rijken Verzamelnaam voor verschillende typen organismen. |
Dierlijke cel Een cel met een celkern. Dierlijke cellen hebben geen celwand en bevatten geen bladgroenkorrels. |
Celmembraan Buitenste deel van een cel dat de cel vorm geeft en zorgt dat het celplasma in de cel blijft. |
Celkern Het deel van een cel dat erfelijke informatie (chromosomen) bevat. |
Kernmembraan De buitenste laag van het kernplasma. |
Cytoplasma Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen. |
Celwand Stevige structuur rondom een cel; bestaat uit cellulose. Komt voor bij bacteriën, schimmels en planten. |
Vacuole Ruimte in een cel gevuld met vocht. Een plantencel heeft een grote centrale vacuole, dierlijke cellen hooguit enkele kleine. |
Plastiden Verzamelnaam voor verschillende soorten korrels; chloroplasten, chromoplasten en leukoplasten. Komen voor in het cytoplasma van plantencellen. |
Bacteriën Eencellige organismen zonder kern. Bacteriën hebben vaak nuttige eigenschappen voor mensen (10% van het lichaamsgewicht bestaat uit bacteriën): ze ruimen dode organismen op, maken voedingsmiddelen en helpen bij de spijsvertering. Ze kunnen ook schadelijke eigenschappen hebben, zoals ziekten veroorzaken en voedselbederf. |
Ééncellige Organisme bestaande uit één cel. |
Reducenten Reducenten staan aan het eind van de voedselketen en leven van dode planten en dieren. |