Samenvatting

 

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou

4.1

Fenotype = waarneembare eigenschappen van een individu

Genotype = de erfelijke informatie in het DNA

Genotype + milieufactoren = fenotype

Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Chromosomen worden zichtbaar als cel gaat delen

Bestudeer ook afbeelding 2 en 5

4.2

Lichaamscel van mens heeft 46 chromosomen = 23 paar

22 paar gewone chromosomen + 1 paar geslachtschromosomen

X-chromosoom is groter dan het Y-chromosoom

Man = XY en vrouw = XX

In geslachtscellen zit door de reductiedeling (meiose) slechts 1 geslachtschromosoom:

 Eicel bevat altijd 1 X-chromosoom

 Zaadcel bevat of 1 X of 1 Y-chromosoom

o Man bepaalt dus het geslacht van het kind met de bevruchting

Bestudeer ook afbeelding 6 t/m 9

4.3 Eeneiige tweeling

Twee-eiige tweeling

Altijd zelfde geslacht

Kan verschillen qua geslacht

1 eicel + 1 zaadcel -->na eerste delingen splitst het klompje cellen

2 eicellen + 2 zaadcellen betrokken

Bestudeer ook afbeelding 11

4.4

Gen = deel van een chromosoom met de info voor 1 erfelijke eigenschap

Een chromosoom bevat meerdere genen

Genen kunnen aan of uit staan in een cel

Genen en chromosomen zijn opgebouwd uit de stof DNA

Bevruchting

   = samensmelten van de kern van de zaadcel en eicel

 = moment van bepalen genotype kind

 = 23 + 23 = 46 chromosomen in bevruchte eicel

Bestudeer ook afbeelding 14

4.5

Voor een eigenschap (bijv oogkleur) heb je dus altijd twee genen in een lichaamscel. De variant van het gen kan verschillen (bijv bruine en blauwe variant)

Homozygoot = individu heeft in het genenpaar 2x zelfde variant van het gen

Heterozygoot = individu heeft twee verschillende varianten van het gen

In een geslachtscel komt een gen maar 1x voor, oftewel slechts 1 van de chromosomen van het chromosomenpaar

Slechts 1 van beide genen komt tot uiting in het fenotype > = dominante gen. De andere is het recessieve gen

 AA = homozygoot dominant

 Aa = heterozygoot

 aa = homozygoot recessief

4.6

Kruising = twee organismen die in 1 of meerdere eigenschappen verschillen planten voort

 Ouders = P

 Nakomelingen = F1

 Tweede generatie nakomelingen (uit F1) = F2

Voorbeeldnotatie:

P: AA x aa

Geslachtscel A a

F1: Aa

Aa Aa

Geslachtscel A of a A of a F2:

A

a

A

AA

Aa

a

Aa

aa

4.7

Stamboom

Rondje = vrouw en vierkant = man

Als twee ouders met gelijk fenotype een nakomeling krijgen met een ander fenotype, zijn beide ouders heterozygoot voor deze eigenschap. De nakomeling is dan homozygoot recessief.

4.8

Onvolledig dominant = recessieve gen komt toch een klein beetje tot uiting in het fenotype

Intermediair = twee genen zijn beide even sterk en er ontstaan een tussen vorm bij het heterozygote organisme (Notatie bijv. Aw Ar)

Voor het SE hoef de verdere stof van thema 4 niet te kennen.