Genotype |
Alle erfelijke eigenschappen, de informatie in je genen. |
Fenotype |
Alle zichtbare (uiterlijke) eigenschappen, wat je kunt zien. |
Lichaamscel |
Cel waaruit je lichaam is opgebouwd. Vb: spiercel, levercel, huidcel enz. |
Geslachtscel |
Cellen die gebruikt worden voor de voortplanting. Vb: zaadcel en eicel. |
Chromosomen |
Bevatten de erfelijke informatie. |
Geslachtschromosomen |
Bepalen het geslacht van een organisme. |
Eeneiige tweeling |
Een tweeling ontstaan uit één bevruchte eicel. |
Twee-eiige tweeling |
Een tweeling ontstaan uit twee bevruchte eicellen. |
Gen |
Stukje van een chromosoom die de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap. |
Homozygoot |
Genenpaar voor een erfelijke eigenschap die bestaat uit twee gelijke genen. |
Heterozygoot |
Genenpaar voor een erfelijke eigenschap die bestaat uit twee ongelijke genen. |
Dominant |
Overheersende gen, deze eigenschap komt altijd tot uiting als dit gen aanwezig is. |
Recessief |
Onderdrukte gen, deze komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is. |
Gensymbolen |
Dit zijn symbolen die we gebruiken om de verschillende genen aan te geven in een kruising. GROTE LETTER = dominante gen Kleine letter = recessieve gen Vb: A = dominant a = recessief |