In les 1 gaan de leerlingen aan de slag met meten. Om de les te beginnen is het handig om wat voorkennis op te halen bij de leerlingen door het omzetten van eenheden nog eens te herhalen. Dit kun je doen m.b.v. opgave 1 en 2. De leerlingen die moeite hebben met de opgaven, kun je zo individueel helpen. Als iedereen klaar is controleer je klassikaal te antwoorden.
Hierna gaan we het omzetten van eenheden toepassen in voorbeeldsituaties uit de praktijk. Je kunt aan je leerlingen vragen of zij wel eens met hun ouders meegaan naar de supermarkt om boodschappen te doen. Dan kun je vragen wat ze dan zoal op de etiketten van de producten hebben gezien wat te maken heeft met eenheden. Dit zal vaak over gewichten gaan (kilogrammen, grammen), maar ook inhouden (liters, milliliters). Daarbij kun je de vraag stellen: 'Stel je moeder heeft een halve kilo gehakt nodig van de slager, om hoeveel gram vraagt ze dan?'. Zo kun je het onderwerp inleiden, en ook m.b.v. opgave 3. Dit zal voor de meeste leerlingen best goed gaan, maar het is toch verstandig om de opgave in stappen op het bord uit te werken.
Daarna kunnen de leerlingen opgave 4, een soortgelijke opgave aan opgave 3, zelf proberen, om te zien of ze de stof onder de knie hebben. Begrijpen de leerlingen het nog niet goed, dan maak je ook deze opgave gezamenlijk. Afhankelijk van wat je doet, kijk je de laatste opgave nog na als iedereen klaar is.