§ 5. Koopkracht & inflatie

Koopkracht en inflatie

De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht.
Je koopkracht hangt af van:

Het duurder worden van producten noem je inflatie.
Inflatie kun je onderverdelen in:

Als er inflatie is, kun je minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld: de koopkracht neemt af.

Bestedingsinflatie

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.

Als het economisch goed gaat in een land,
gaan veel mensen steeds meer verdienen.
Als mensen meer gaan verdienen, gaan ze meer kopen.
Er is dan een grotere vraag naar producten.
De prijzen van de producten zullen stijgen.
Er is sprake van bestedingsinflatie.

Kosteninflatie

Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.

Bij het maken van een product heb je te maken met verschillende kosten.
Voorbeelden van kosten zijn materiaalkosten, reclamekosten, personeelskosten, enz.

Als de kosten stijgen, wordt de verkoopprijs van het product ook vaak hoger.
Er is sprake van kosteninflatie.

Prijscompensatie

Als een werknemer loonsverhoging krijgt omdat alles duurder is geworden, noem je dat prijscompensatie.
Als er sprake is van prijscompensatie, neemt het loon toe met het inflatiepercentage.

Voorbeeld
In 2011 verdient meneer De Wagt € 50.000,-.
De inflatie is 4% per jaar.
Meneer De Wagt krijgt prijscompensatie.

Meneer De Wagt krijgt dus een loonsverhoging van 4%.
Dat is 0,04 x € 50.000,- = € 2.000,-.
Meneer De Wagt gaat in 2012 dus € 52.000,- verdienen.

Reële loonsverhoging

Krijgt een werknemer een loonsverhoging die hoger is dan de inflatie, dan spreek je van een echte loonsverhoging of een reële loonsverhoging.

Opdracht 20:

  1. Een bedrijf heeft veel verschillende kosten.
    Voorbeelden van bedrijfskosten zijn personeelskosten, energiekosten, huisvestingskosten, reclamekosten, materiaalkosten.

    Om welke soort kosten gaat het in de volgende gevallen?
  1. De rekening van het gasbedrijf bedraagt € 200,- per maand.
  2. Als je hier komt werken, krijg je een auto van de zaak.
  3. Ons bedrijf is sponsor van de plaatselijke voetbalvereniging.
  4. Het magazijn wordt voor € 10.000,- verbouwd.
  5. Voor het produceren van de deuren is voor € 500,- aan hout gebruikt.


b)  Inflatie als gevolg van hogere kosten noem je kosteninflatie.
Leg uit waarom een verhoging van de kosten vaak zal leiden tot een hogere verkoopprijs.

Opdracht 21: Bestedingsinflatie
De vraag en het aanbod van producten hebben invloed op de prijs van een product.
In de tabel zie je negen verschillende mogelijkheden.
Geef per mogelijkheid aan wat het gevolg is voor de prijs van het product.
Als je niet weet wat het gevolg is, zet dan een vraagteken in het vakje prijs.

Vraag naar her product

Aanbod van het product

Prijs

Blijft gelijk

Blijft gelijk

 

Blijft gelijk

Stijgt

 

Blijft gelijk

Daalt

 

Stijgt

Blijft gelijk

 

Stijgt

Stijgt

 

Stijgt

Daalt

 

Daalt

Blijf gelijk

 

Daalt

Stijgt

 

Daalt

Daalt

 

 

Opdracht 22: Koopkracht

Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.
Kun je naar aanleiding van dit krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?

Leg je antwoord uit.

 

Opdracht 23: Loonsverhoging
Maak de volgende twee opgaven.

  1. In 2012 verdiende meneer Majoor € 40.000,-.
    De inflatie is 2% per jaar. Meneer Majoor krijgt prijscompensatie.
    Bereken het loon van meneer Majoor in 2013.
  2. In 2012 verdiende mevrouw Meijs € 50.000,-.
    De inflatie is 2% per jaar. In 2013 gaat mevrouw Meijs € 52.000,- verdienen.
    Is de loonsverhoging die mevrouw Meijs heeft gekregen een reële loonsverhoging?
    Leg je antwoord uit met een berekening.

Opdracht 24: Looneisen
Hogere looneisen van werknemers kunnen ertoe leiden dat er in de toekomst opnieuw hogere looneisen worden moeten worden.
Dit kun je uitleggen in een aantal stappen.
Hieronder zie je die stappen.
Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde.
Alleen stap 1 staat goed.

Zet de stappen in de juiste volgorde.