Koopkracht en inflatie
De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht.
Je koopkracht hangt af van:
Het duurder worden van producten noem je inflatie.
Inflatie kun je onderverdelen in:
Als er inflatie is, kun je minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld: de koopkracht neemt af.
Bestedingsinflatie
Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.
Als het economisch goed gaat in een land,
gaan veel mensen steeds meer verdienen.
Als mensen meer gaan verdienen, gaan ze meer kopen.
Er is dan een grotere vraag naar producten.
De prijzen van de producten zullen stijgen.
Er is sprake van bestedingsinflatie.
Kosteninflatie
Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.
Bij het maken van een product heb je te maken met verschillende kosten.
Voorbeelden van kosten zijn materiaalkosten, reclamekosten, personeelskosten, enz.
Als de kosten stijgen, wordt de verkoopprijs van het product ook vaak hoger.
Er is sprake van kosteninflatie.
Prijscompensatie
Als een werknemer loonsverhoging krijgt omdat alles duurder is geworden, noem je dat prijscompensatie.
Als er sprake is van prijscompensatie, neemt het loon toe met het inflatiepercentage.
Voorbeeld
In 2011 verdient meneer De Wagt € 50.000,-.
De inflatie is 4% per jaar.
Meneer De Wagt krijgt prijscompensatie.
Meneer De Wagt krijgt dus een loonsverhoging van 4%.
Dat is 0,04 x € 50.000,- = € 2.000,-.
Meneer De Wagt gaat in 2012 dus € 52.000,- verdienen.
Reële loonsverhoging
Krijgt een werknemer een loonsverhoging die hoger is dan de inflatie, dan spreek je van een echte loonsverhoging of een reële loonsverhoging.
Opdracht 20:
b) Inflatie als gevolg van hogere kosten noem je kosteninflatie.
Leg uit waarom een verhoging van de kosten vaak zal leiden tot een hogere verkoopprijs.
Opdracht 21: Bestedingsinflatie
De vraag en het aanbod van producten hebben invloed op de prijs van een product.
In de tabel zie je negen verschillende mogelijkheden.
Geef per mogelijkheid aan wat het gevolg is voor de prijs van het product.
Als je niet weet wat het gevolg is, zet dan een vraagteken in het vakje prijs.
Vraag naar her product |
Aanbod van het product |
Prijs |
Blijft gelijk |
Blijft gelijk |
|
Blijft gelijk |
Stijgt |
|
Blijft gelijk |
Daalt |
|
Stijgt |
Blijft gelijk |
|
Stijgt |
Stijgt |
|
Stijgt |
Daalt |
|
Daalt |
Blijf gelijk |
|
Daalt |
Stijgt |
|
Daalt |
Daalt |
Opdracht 22: Koopkracht
Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.
Kun je naar aanleiding van dit krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?
Leg je antwoord uit.
Opdracht 23: Loonsverhoging
Maak de volgende twee opgaven.
Opdracht 24: Looneisen
Hogere looneisen van werknemers kunnen ertoe leiden dat er in de toekomst opnieuw hogere looneisen worden moeten worden.
Dit kun je uitleggen in een aantal stappen.
Hieronder zie je die stappen.
Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde.
Alleen stap 1 staat goed.
Zet de stappen in de juiste volgorde.