B. Soorten inkomens

Iedereen heeft geld nodig om te kunnen leven. Scholieren krijgen meestal zakgeld. Als je werkt, bestaat je inkomen uit het salaris dat je verdient. Je inkomen kan ook bestaan uit een uitkering van de overheid. Maar ook de winst uit je bedrijf kan een inkomen vormen. Deze stap gaat over soorten inkomens.

 

Zoek informatie op op internet en geef in je eigen woorden antwoorden op de volgende vragen, dit filmpje kan je helpen https://www.youtube.com/watch?v=0wUzCQ5jQzw:

1. Wat wordt bedoeld met inkomen in natura?

2. Wat betekent modaal inkomen en hoeveel is het modale inkomen in Nederland?

3. Wat betekent minimumloon? Zoek op hoe hoog het minimumloon in Nederland is.

4. Wat is een uitkering, noem 4 voorbeelden. Beschrijf voor elk voorbeeld wanneer je deze uitkering krijgt en hoe hoog deze uitkering is.

5. Wat is inkomen uit arbeid en noem 2 voorbeelden.

6. Wat is inkomen uit bezit en noem 3 voorbeelden.

7. Wat is een overdrachtsinkomen?

Hoe hard iemand ook werkt, de één krijgt meer salaris dan de ander. Er is dus sprake van inkomensverschillen. Hoeveel je verdient, hangt af van veel factoren.

 

Zoek informatie op op internet en geef in je eigen woorden antwoorden op de volgende vraag:

8. Noem minimaal 6 oorzaken van inkomensverschillen

 

Sommige inkomsten ontvang je elke maand. Andere krijg je per week of per jaar. Inkomsten die je over verschillende periodes ontvangt, moet je eerst naar eenzelfde periode omrekeken. Pas dan kun je ze echt vergelijken. Bekijk het volgende filmpje en beantwoord de volgende vragen:

9. Schrijf een formule op voor het omrekenen van weekbedragen naar maandbedragen

10. Schrijf een formule op voor het omrekenen van maandbedragen naar weekbedragen

 

11. Maak nu minitoets B in It's Learning.