5.4.1 Opdrachten: Zuren en basen.

  1. pH-waarde.
    1. Wat is de pH-waarde van zure stoffen?
    2. Wat is de pH-waarde van Basische stoffen.
    3. Wat is de pH-waarde van neutrale stoffen.
  2. Veranderen van pH-waarde.
    1. Wat gebeurt er met de pH waarde als je bij een base een zuur doet?
    2. Wat gebeurt er met de pH waarde als je bij een base een neutrale stof doet?
    3. Wat gebeurt er met de pH waarde als je bij een zuur een base doet?
    4. Wat gebeurt er met de pH waarde als je bij een zuur een base doet?
  3. Onbekende stof.
    1. Je wilt van een onbekende stof weten of de stof zuur of basisch is. Leg uit welke methode je gebruikt.
    2. Leg uit met welke waarneming je constateert dat de stof een zuur is.
    3. Je wilt van een andere onbekende stof weten wat de pH-waarde is. Leg uit welke methode je gebruikt.
    4. Leg uit waarom je bij vraag 3c geen gebruik kan maken van rood- en blauw lakmoespapier.
  4. Blauwlakmoespapier.
    1. Een leerling wil weten of een stof een zuur is. En wil gebruik maken van blauwlakmoespapier. Leg uit wat de waarneming is als de stof daadwerkelijk een zuur is.
    2. Bij de uitvoering van de proef blijkt dat het blauwe lakmoespapier niet van kleur veranderd. De leerling trekt de conclusie dat de stof een base is. Leg uit waarom dit een foute conclusie is.
  5. De afwas.
    1. Na afloop van de maaltijd moet je helpen met de afwas. Jullie hebben die dag rodekool gegeten. Wanneer de pan met rodekool in de afwasbak komt veranderd het water van kleur. Het afwaswater wordt paarsblauw. Leg uit wat je kunt weten over de pH-waarde van het afwaswater.
    2. Leg uit wat je kunt weten over de pH-waarde van het afwasmiddel.
    3. Bij wijze van experiment pak je de pot met augurken en je giet er een scheut sap uit de pot bij. Leg uit wat je waarneemt.
    4. Wat gebeurt er met de pH-waarde van het afwaswater?