Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vr.vnw.): wie, wat, welke, wat voor (een).
Vragende voornaamwoorden kom je vaak tegen aan het begin van een vraagzin.
Voorbeelden:
Wie doet er mee?
Wat ga jij vandaag maken?
Welke klasgenoten gaan mee naar Parijs?
Wat voor snoep kies jij?
Soms staan vragende voornaamwoorden midden in een zin. Je kunt er dan wel altijd een vraagzin van maken waarbij het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Voorbeelden:
Weet jij wie die taart heeft gebakken? (Wie heeft die taart gebakken?)
Kan hij je vertellen wat voor boeken je mee moet nemen? (Wat voor boeken moet je meenemen?)
Oefening A: meerkeuze (herhaling klas 1)
Oefening B: Vul in
Uitleg in een filmpje
Stercollecties
Vragend voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw.) zijn onder andere: deze, die, dit en dat.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord (de tafel, die tafel). Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.
Voorbeelden:
de man - deze / die man
de paraplu - deze / die paraplu
het meisje - dit / dat meisje
het huis - dit / dat huis
Bij de-woorden gebruik je die of deze (eindigen allemaal op een e).
Bij het-woorden gebruik je dit of dat (eindigen allemaal op een t).
Oefening C: Oefening CambiumNed met uitleg(-filmpje).
Oefening D
Er zijn nog vier aanwijzende voornaamwoorden, maar die gebruiken we minder. Alle aanwijzende voornaamwoorden op een rijtje: deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, degene, dergelijk(e).
Stercollecties
Aanwijzend voornaamwoord