De Nederlanden waren rond 1500 grotendeels een agrarische samenleving.
Maar, net als in de rest van Europa, waren er wel steeds meer steden ontstaan.
Brugge en Gent waren wel de belangrijkste steden.
Vanuit deze Vlaamse steden werd handel gedreven met Engelse, Franse, Duitse en Italiaanse steden. Maar ook de Hanzesteden aan de IJssel waren door de handel welvarend geworden.
Het bestuur van deze steden was in handen van de adel en welgestelde burgers.
De welgestelde burgers betaalden belasting aan hun landheer en kregen als tegenprestatie allerlei privileges. Privileges zijn voorrechten. Een voorbeeld van zo'n privilege is het recht van een stad om een markt te houden.