Actieve of passieve vakantie
Bij een actieve vakantie ben je veel op pad om dingen te zien of ergens aan mee te doen. Dit kan op sportief of cultureel gebied zijn: fietsen, wandelen, surfen, zeilen of een museum of ander interessant gebouw bezoeken.
Bij een passieve vakantie doe je het juist rustig aan en geniet je van je directe omgeving. Je onderneemt niet veel en bent lui. Een zon- of strandvakantie is daarvan een goed voorbeeld.
Korte of lange vakantie
Een korte vakantie duurt minimaal één nacht en maximaal een midweek.
Een voorbeeld van een korte vakantie is een stedentrip van een weekend.
Bij een lange vakantie ben je minstens vier nachten achter elkaar van huis.
Voorbeelden van lange vakanties zijn de strand- of kampeervakanties in de zomer of skiën in de winterperiode.
Zomer- of wintervakantie
Het overgrote deel van de Nederlanders gaat in de zomer op vakantie. Meestal voor wat langere tijd en naar een warm land.
Zomertoerisme is in Nederland de massaalste vorm van toerisme.
Steeds meer mensen gaan in de winter een aantal dagen skiën. Een skivakantie is een goed voorbeeld van een wintervakantie.
Vakantie in hoog- of laagseizoen
Er zijn periodes waarin er heel veel mensen tegelijk als toerist op dezelfde plek zijn.
Dat gebeurt vaak in het hoogseizoen en noem je massatoerisme of grootschalig toerisme.
De rustige periodes eromheen noem je het laagseizoen. Er is dan sprake van kleinschalig toerisme.
Voordeel van vakantiehouden in het laagseizoen is dat de prijzen van vakantiehuisjes vaak lager zijn.
De laatste jaren is er ook sprake van dubbelseizoen: twee drukke perioden voor het toerisme: in de zomer en in de winter.