Bij deze keuzevoorzetsels krijg je de vierde naamval als je de vraag: Waarheen? (in de zin van een beweging) kunt stellen.
Bijvoorbeeld: Wir fahren in die Alpen.
→ Waar gaan we heen? → naar de Alpen
→ keuzevoorzetsel in in combinatie met een beweging → 4e naamval
Beispiele:
Sie geht in die Schule. (Ze gaat naar school.)
→ Waar gaat zij heen? → naar school → 4e naamval
Das Auto fährt auf den Parkplatz. (De auto rijdt de parkeeplaats op.)
→ Waar rijdt de auto heen? → de parkeerplaats op → 4e naamval