De vierde naamval

De vierde naamval heet de accusatief. Daarmee bedoelen we het lijdend voorwerp. Lidwoorden of bezittelijke voornaamwoorden die lijdend voorwerp van een zin zijn krijgen de uitgangen van de 4e naamval.

Je vindt het lijdend voorwerp van een zin door een vraag te maken:
Wie / Wat + persoonsvorm + onderwerp?
Het antwoord is het lijdend voorwerp van de zin.

Pas op want niet iedere zin heeft een lijdend voorwerp!

Beispiele:
1. Ik heb vandaag drie vissen gevangen.
Wie / Wat heb ik gevangen?
Antwoorden: drie vissen (=lijdend voorwerp)

2. De leraar pakte mijn mobiel af.
Wie / Wat pakte de leraar af?
Antwoord: mijn mobiel (=lijdend voorwerp)