Modale werkwoorden - ott

In zowel het Nederlands als Duits heb je modale hulpwerkwoorden. Deze hulpwerkwoorden geven een extra betekenis aan het hoofdwerkwoord.
Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.

De modale hulpwerkwoorden die je moet kennen zijn: willen (willen), können (kunnen), müssen (moeten), mögen (houden van), sollen (zullen/moeten), dürfen (mogen) en wissen(weten).

De vervoeging van de Duitse 'Modalverben' is eigenlijk heel eenvoudig.
Bijna alle werkwoorden volgen dezelfde regels:

De enkelvoudsvormen (ich, du, er/sie/es) hebben een andere stamklinker dan het hele werkwoord en de eerste en derde persoon enkelvoud krijgen geen uitgang.
Bijvoorbeeld: müssen > ich muss.

De meervoudsvormen (wir, ihr, sie, Sie) volgen dezelfde regels als regelmatige werkwoorden. Bijvoorbeeld: müssen > wir müssen, ihr müsst, sie müssen, Sie müssen.