Past continuous
Gebruik:
Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden aan de gang waren.
Vorm:
was/were + werkwoord + -ing.
Voorbeeld:
| I was working | Ik was aan het werken |
| You were working | Jij/u was aan het werken |
| He/she/it was working | Hij/zij/het was aan het werken |
| We were working | Wij waren het werken |
| You were working | Jullie waren aan het werken |
| They were working | Zij waren aan het werken |