Personal pronouns - 2
Voorbeelden:
- He gives me an apple.
Hij geeft me een appel.
- I give you a present.
Ik geef je een cadeau.
- I see him in the garden.
Ik zie hem in de tuin.
- Give it to me.
Geef het aan mij.
- He invited us to his party.
Hij nodigde ons uit voor zijn partijtje.
- We gave you lots of cakes.
We gaven jullie veel koekjes.
- Can you forgive them?
Kun je hen vergeven?