Taak 26. Kwaliteit en ketenmanagement

resultaat

Je hebt achtergrondinformatie m.b.t het onderwerp “Kwaliteit” bestudeerd.

vooraf

 

werktijd

45 min.

belang

Om kwaliteitsborging serieus uit te voeren moet je op de achtergronden kennen.

 

Do

  1. Bestudeer de teksten in bijlage 1 en 2 van deze projectbundel.
  2. Stel verhelderingvragen over die dingen, die je niet begrijpt.
  3. Maak de vragen, die op deze (en volgende) pagina vermeld zijn na “check”.
  4. Maak de toets over dit onderdeel.

 

Over Bijlage 1:  Inleiding over “kwaliteit”

  1. Voedsel kan verontreinigd zijn met de Salmonellabacterie. Tot wat voor soort klachten kan dat leiden bij de mens? Goed uitleggen.
  2. Wat bedoelt men met het begrip “productaansprakelijkheid”?

Over  Bijlage 2:  Het hoe, wat en waarom van ketens

  1. Leg met een voorbeeld uit dat het begrip “kwaliteit” voor de een (bijvoorbeeld een varkensboer) totaal iets anders is dan voor de ander (bijvoorbeeld de consument).
  2. Het is een kunst om “kwaliteit” inzichtelijk te maken. Je moet dan een Plan van Aanpak maken. Ten eerste moet je transparant maken dat anderen snappen/begrijpen wat jij doet ten behoeve van die kwaliteit.
    Wat is de tweede stap in zo’n Plan van Aanpak?
  3. Als het gaat om ‘kwaliteit”, stelt een wel eisen aan de kwaliteit.
    In het algemeen stelt de consument 3 soorten eisen aan levensmiddelen. Welke 3 soorten eisen zijn dat?
  4. De erkenningsregelingen voor melkveehouderij en varkenshouderij (KKM en IKB) richten zicht op minstens 6 aandachtsgebieden.  Een daarvan is “Diergeneesmiddelen“.
    1. Op welk hoofddoel richt men zich binnen het aandachtsgebied “Diergeneesmiddelen”?
    2. Op welke manier probeert men dat hoofddoel te realiseren. Noem 2 dingen.
    3. Door wie is KKM in het leven geroepen? Waarom heeft men dat gedaan?
    4. Noem (behalve Diergeneesmiddelen) nog 4 andere aandachtsgebieden uit de erkenningsregelingen voor KKM óf IKB.
    5. Geef voor elk van die 4 aandachtsgebieden een korte omschrijving, waar die zich specifiek op richt.

 

  1. Bijna alle agrarische sectoren in Nederland doen hun uiterste best om het vertrouwen van consumenten te houden of te versterken. Een belangrijk begrip in deze problematiek is het denken in “ketenmanagement”. Leg in eigen bewoordingen uit wat daarmee bedoeld wordt.
  2. Stel: een veehouderijbedrijf wil aan de erkenningsregeling voor IKB = Integrale KwaliteitsBeheersing) voldoen.
    Aan welke regeling moeten resp, de mengvoerbedrijven en de dierenartsen dan voldoen? Geef zowel de afkorting als de betekenis van die afkortingen.
  3. Stel je raakt in gesprek met iemand, die pas begonnen is als inkoper voor een supermarktketen. Tijdens zijn opleiding heeft hij geleerd dat er in Nederland een zeer strenge wet geldt m.b.t. de kwaliteit van voedsel. Een en ander is vastgelegd in de nVWA. en wordt regelmatig gecontroleerd  door medewerkers van die nVWA (nieuwe Voedsel en WarenAutoriteit). Nu snapt hij niet dat er dan ook nog een KKM / IKB is.
    Leg helder en duidelijk voor zo’n “leek uit:
    1. waarom er dan toch nog zo’n KKM (QLip) / IKB is
    2. door wie het opgezet is, wie / wat controleert
    3. hoe het een en ander gefinancierd wordt (d.w.z.: wie betaalt de controles en hoe)

check & act

Controleer je uitwerking aan de hand van controlebladen (te verstrekken in de les).

Bewaar je uitwerkingen om te bestuderen voor het maken van de theorietoets.