In zinnen met een koppelwerkwoord (bijvoorbeeld to be, to seem, to appear, to look, to sound, to taste, to feel, to smell) komt het bijvoeglijk naamwoord vaak ná dat koppelwerkwoord. Het zegt dan iets over het onderwerp van de zin.
It sounds amazing.
Het klinkt geweldig.
The food smells great.
Het eten ruikt heerlijk.
You look awful. Are you OK?
Je ziet er vreselijk uit. Gaat het wel?