Paragraaf 5: Koopkracht & Inflatie

Leerdoelen:

14. Ik kan het verband tussen inflatie en koopkracht uitleggen.

15. Ik kan uitleggen hoe prijscompensatie werkt.

16. Ik kan berekenen hoeveel het loon stijgt na prijscompensatie.

17. Ik kan uitleggen op welke manier vraag en aanbod de prijs beïnvloeden.

 

Lees de tekst:

De hoeveelheid producten die je kunt kopen, noem je je koopkracht. Je koopkracht hangt af van:

Het duurder worden van producten noem je inflatie. Inflatie kun je onderverdelen in:

Als er inflatie is, kun je minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld: de koopkracht neemt af.

Als producten duurder worden omdat er veel vraag naar die producten is, noem je dat bestedingsinflatie.

Als het economisch goed gaat in een land, gaan veel mensen steeds meer verdienen. Als mensen meer gaan verdienen, gaan ze meer kopen. Er is dan een grotere vraag naar producten. De prijzen van de producten zullen stijgen. Er is sprake van bestedingsinflatie. Als producten duurder worden omdat het maken van de producten duurder wordt, noem je dat kosteninflatie.

Bij het maken van een product heb je te maken met verschillende kosten. Voorbeelden van kosten zijn materiaalkosten, reclamekosten, personeelskosten, enz. Als de kosten stijgen, wordt de verkoopprijs van het product ook vaak hoger. Er is sprake van kosteninflatie Als een werknemer loonsverhoging krijgt omdat alles duurder is geworden, noem je dat prijscompensatie. Als er sprake is van prijscompensatie, neemt het loon toe met het inflatiepercentage.

Voorbeeld
In 2011 verdient meneer De Wagt € 50.000,-.
De inflatie is 4% per jaar.
Meneer De Wagt krijgt prijscompensatie.

Meneer De Wagt krijgt dus een loonsverhoging van 4%.
Dat is 0,04 x € 50.000,- = € 2.000,-.
Meneer De Wagt gaat in 2012 dus € 52.000,- verdienen.

Krijgt een werknemer een loonsverhoging die hoger is dan de inflatie, dan spreek je van een echte loonsverhoging of een reële loonsverhoging.

 

 

Opdracht 26
Maak de toets, en plak het resultaat in je word-document.

 

Opdracht 27
Om welke soort kosten gaat het in de volgende gevallen? Noteer de antwoorden in je word-document.

Je hebt de keuze uit: materiaalkosten - huisvestingskosten - personeelskosten - reclamekosten - energiekosten

  1. De rekening van het gasbedrijf bedraagt € 200,- per maand.
  2. Als je hier komt werken, krijg je een auto van de zaak.
  3. Ons bedrijf is sponsor van de plaatselijke voetbalvereniging.
  4. Het magazijn wordt voor € 10.000,- verbouwd.
  5. Voor het produceren van de deuren is voor € 500,- aan hout gebruikt.



Opdracht 28
In de tabel zie je negen verschillende mogelijkheden. Kopieer deze tabel naar de word-document.
Geef per mogelijkheid aan wat het gevolg is voor de prijs van het product.

Je hebt de keuze uit: stijgt - daalt - blijft gelijk

Vraag naar het product Aanbod van het product Prijs
Blijft gelijk Blijft gelijk  
Blijft gelijk Stijgt  
Blijft gelijk Daalt  
Stijgt Blijft gelijk  
Stijgt Stijgt  
Stijgt Daalt  
Daalt Blijf gelijk  
Daalt Stijgt  
Daalt Daalt  

 

Koopkracht
Lees het krantenartikel.



Opdracht 29

Melissa Goudbloem verdient € 32.000,- per jaar.
Kun je naar aanleiding van dit krantenbericht uitrekenen hoeveel Melissa volgend jaar gaat verdienen?

Leg je antwoord uit.

Opdracht 30

In 2012 verdiende meneer Majoor € 40.000,-.
De inflatie is 2% per jaar. Meneer Majoor krijgt prijscompensatie.
Bereken het loon van meneer Majoor in 2013.

 

Looneisen
Hogere looneisen van werknemers kunnen er toe leiden dat er in de toekomst opnieuw hogere looneisen worden moeten worden. Dit kun je uitleggen in een aantal stappen.
Hieronder zie je die stappen. Ze staan alleen nog niet in de juiste volgorde. Alleen stap 1 staat goed. Noteer de juiste volgorde in je word-document.

Opdracht 31
Zet de stappen in de juiste volgorde.

Opdracht 32

Maak de toets. Plak het resultaat in je Word-document

 

Opdracht 33

Eindproduct
Je gaat samen met een klasgenoot aan de slag met het maken van het eindproduct.
Jullie gaan in een journaalitem in beeld brengen wat wordt bedoeld met het begrip ‘koopkracht’. Maak maximaal 1 A4'tje met tekst en ondersteunende plaatjes.
Jullie maken in jullie item ook duidelijk welke factoren invloed hebben op de koopkracht.

Idee:

Schrijf een tekst voor de lezer van het journaal. De journaallezer moet vertellen wat er met de koopkracht is gebeurd in 2017 en waardoor dat gekomen is. Je mag zelf bedenken of de koopkracht stijgt of daalt.

Klaar?
Laat het journaalitem beoordelen door jullie docent.
Hij/zij let op de inhoud, de originaliteit en op de verzorging van het eindproduct.