Leerdoelen:
Lees de tekst:
Behoeften
Alles wat je nodig hebt of graag zou willen hebben, noem je je behoeften. Behoeften kun je onderverdelen in primaire behoeften of basisbehoeften en secundaire behoeften of luxe producten. Primaire behoeften zijn de noodzakelijke levensbehoeften, zoals voedsel, kleding en woonruimte. Secundaire behoeften zijn alle overige behoeften die je hebt om je leven beter of prettiger te maken. Omdat je behoeften altijd groter zijn dan je middelen moet je kiezen. In het vak economie staat kiezen centraal.
Opdracht 1
a. Noteer in je word-document vier voorbeelden van primaire behoeften.
b. Noteer in je word-document vier voorbeelden van secundaire behoeften.
Opdracht 2
Behoeften
In de tabel zie je de jaaruitgaven van een gezin.
Uitgaven | Bedrag |
Voeding | € 4.430,- |
Kleding en schoeisel | € 9.600,- |
Hygiëne en geneeskundige verzorging | € 2.120,- |
Ontspanning | € 6.420,- |
Overige bestedingen | € 1.030,- |
Totaal | € 23.600,- |
Bereken hoeveel procent van de totale uitgaven wordt uitgegeven aan primaire producten. Rond je antwoord af op een geheel getal.
Behoeften en het inkomen
In de drie cirkeldiagrammen zie je de uitgaven aan primaire en secundaire producten van drie gezinnen met een verschillend inkomen.
Opdracht 3
Gebruik de diagrammen voor de vragen in de volgende toets en plak het toetsresultaat in je Word-document.
Lees de tekst:
Er zijn verschillende manieren om een inkomen te verkrijgen.
Belangrijke inkomstenbronnen zijn:
Een inkomen uit arbeid, eigendom of een eigen bedrijf noem je een primair inkomen.
Krijg je een inkomen zonder dat je er een tegenprestatie voor hoeft te leveren dan noem je dat inkomen een secundair inkomen of inkomensoverdracht.
Voorbeelden van inkomensoverdrachten zijn:
Soms krijg je een deel van je inkomen niet in geld maar in producten.
Je noemt dat een inkomen in natura.
Voorbeelden van inkomens in natura zijn:
Opdracht 4
Maak de toets en plak het resultaat in je Word-document
Inkomstenbronnen
Rente is een vorm van inkomen uit eigendom/bezit.
Je zet spaargeld op de bank en krijgt als vergoeding rente.
De hoeveelheid rente is meestal een percentage van je spaargeld.
Vind je het rekenen met procenten lastig,
bestudeer dan het onderdeel 'Rekenen met procenten'.
Opdracht 5
Maak de toets en plak het resultaat in je Word-document.
Lees de tekst:
Uitgaven kun je onderverdelen in drie soorten uitgaven:
Opdracht 6
Kopieer de tabel naar je word-document.
Vul in de tweede kolom per uitgave minimaal drie voorbeelden in.
Uitgaven | Voorbeeld |
Dagelijkse uitgaven | |
Vaste uitgaven | |
Incidentele uitgaven | |
Soms moet je een bedrag per maand omrekenen naar een bedrag per jaar of naar een bedrag per kwartaal.
Daarvoor kun je het onderstaand schema gebruiken.
Uitleg schema: er zijn 52 weken, 12 maanden 4 kwartalen in een jaar. 3 maanden is 1 kwartaal, maar 4 weken is niet 1 maand. Als je wilt uitrekenen wat iets kost voor een bepaalde tijd moet de voorgaande getallen goed weten.
Opdracht 7
Reken uit wat op het vraagteken moet staan en zet dit in je word-document:
a. Een abonnement van € 60,- per kwartaal is gelijk aan ? per maand.
b. Een autoverzekering van € 120,- per jaar is gelijk aan ? per maand.
c. € 60,- per week aan boodschappen is gelijk aan ? per maand.
Opdracht 8
Eindproduct
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen.
Natuurlijk probeer je een zo hoog mogelijke score te halen.
Klik op de button hieronder om te beginnen en plak het resultaat in je Word-document.
Succes!