Om de juiste vorm van de persoonsvorm te schrijven, gebruik je de stam van het werkwoord. De stam is de kortste vorm van het werkwoord en hoort bij de ik-vorm.
Voorbeeld
fietsen → fiets;
horen → hoor;
gaan → ga.
Belangrijke regels bij het schrijven:
lange klanken blijven lang: staken → staak;
de stam eindigt niet op dubbele medeklinkers: hakken → hak;
stam eindigt niet op v of z: reizen → reis;
bij werkwoorden die eindigen op -iën, eindigt de stam op ie: neuriën → neurie.
Regels voor de tegenwoordige tijd;
bij 'ik' gebruik je de stam: ik loop;
bij 'je' achter de persoonsvorm komt er geen t achter de stam: loop jij? En dus niet: loopt jij?
bij 'je', 'hij', 'zij', 'u' voor de persoonsvorm, komt er een +t achter de stam: je loopt, hij loopt, u loopt;
bij 'wij', 'jullie', 'zij' gebruik je het hele werkwoord: wij lopen, zij lopen.
Op de volgende pagina lees je over onregelmatige werkwoorden, ook wel sterke werkwoorden genoemd.