Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) verwijst naar:
- een persoon: ik, jij, je, u, hij, zij;
- een groep personen: zij/ze, wij, jullie;
- voorwerpen: het
- onzichtbare zaken: hun, hen.
Alle persoonlijke voornaamwoorden zie je in dit schema:
| Enkelvoud |
Onderwerp |
Geen onderwerp |
| 1e persoon |
ik |
mij/me |
| 2e persoon |
jij/je
u
|
jou/je
u |
| 3e persoon |
hij
zij/ze
het |
hem
haar/ze
het |
| Meervoud |
Onderwerp |
Geen onderwerp |
| 1e persoon |
wij/we |
ons |
| 2e persoon |
jullie
u |
jullie
u |
| 3e persoon |
zij/ze |
hen/hun/ze |
In de volgende zinnen zie je steeds meer dan één persoonlijk voornaamwoord.
Het eerste persoonlijk voornaamwoord is steeds het onderwerp van de zin.
- Ik hou van jou.
- Jij gaat naar hem.
- Het is vervelend dat jij ons niet kunt helpen.
- Wij wandelen wel naar jullie.
- Ik geef dat cadeau aan jou.
- Ik geef hun iets te drinken.
- Zij schrijft hen op de lijst.
- Let op:
‘Hun’ kan nooit onderwerp zijn. ‘Hun gaan vanmiddag tekenen.’ is fout!