Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde of een naamwoordelijk gezegde (ng). Het naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord. De koppelwerkwoorden zijn:
blijken;
blijven;
dunken;
heten;
lijken;
schijnen;
voorkomen;
worden;
zijn.
Het naamwoordelijk gezegde heeft een werkwoordelijk deel: het hulpwerkwoord en een naamwoordelijk deel (nd): dit is geen werkwoord. Een naamwoordelijk deel zegt iets over het onderwerp.
Voorbeeld
Mijn mobiel is kapot.
ww = is nd = kapot ng = is kapot
(zijn is koppelwerkwoord)
Hij lijkt me erg aardig.
ww = lijkt nd = erg aardig ng = lijkt erg aardig
(lijken is koppelwerkwoord)
Uiteindelijk is ook hij volwassen geworden.
ww = is geworden nd = volwassen ng = is volwassen geworden
(zijn is koppelwerkwoord)
Let op:
Koppelwerkwoorden kunnen ook als gewoon werkwoord in het wwg voorkomen.
Voorbeeld
Mijn vader is vijftig jaar. ng = is vijftig jaar
Mijn vader is op zolder. wwg = is
Ik word erg kwaad van al dat gepest. ng = word erg kwaad
Ik word door die jongens gepest. wwg = word gepest