Sterke of zwakke werkwoorden

Werkwoorden worden verdeeld in zwakke en sterke werkwoorden.

Bij sterke werkwoorden verandert de klinker van de stam.
Bijvoorbeeld:
tt: De jongen leest een boek.
vt: De jongen las een boek.
Lezen is een sterk werkwoord.

Bij zwakke werkwoorden verandert de klinker van de stam niet.
Bijvoorbeeld:
tt: Het meisje wandelt naar huis.
vt: Het meisje wandelde naar huis.
Wandelen is een zwak werkwoord.