De persoonsvorm (PV) is de vorm van het werkwoord waar ik, jij, hij, enzovoorts bij hoort. De persoonsvorm heet persoonsvorm omdat er vaak een persoon bij hoort, maar er kan ook een dier of ding bij horen.
Voorbeelden
- Ik ga fietsen. PV = ga
- Het paard stond in de wei. PV = stond
- De regen klettert tegen de ramen. PV = klettert
- Bij zo'n lage waterstand moest de kapitein goed opletten. PV = moest
Meerdere persoonsvormen
In een samengestelde zin kunnen meerdere persoonsvormen voorkomen. Een samengestelde zin herken je aan een dubbele punt, een komma of het woordje 'en'.
Voorbeelden
- De trainer riep: “Ik ga jullie uitdagen!” PV = riep, ga
- Terwijl ik lachte, kreeg ik pijn in mijn buik. PV = lachte, kreeg
- We gingen naar de bioscoop en daar kochten we popcorn. PV = gingen, kochten
Samengestelde werkwoorden
Een samengesteld werkwoord is een werkwoord dat bestaat uit twee delen,
die ook apart van elkaar in één zin kunnen voorkomen. Beide delen vormen
de persoonsvorm, ook als ze gescheiden van elkaar in de zin staan.
Voorbeelden
- Zij maakt veel gebruik van het internet. PV = maakt, gebruik (gebruikmaken)
- Hoelaat kom je aan? PV = kom, aan (aankomen)
Let op!
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen samengestelde werkwoorden
en werkwoorden met een vast voorzetsel. In tegenstelling tot bij het samengestelde
werkwoord, vormt bij het werkwoord met vast voorzetsel maar één deel,
het werkwoord, de persoonsvorm.
Voorbeeld
- Zij lijkt ontzettend veel op haar moeder. PV = lijkt (lijken op)
- Ik neem altijd de telefoon op. PV = neem, op (opnemen)